zondag 29 maart 2009

Het mooiste meisje van de klas

Beste Jaap Jongbloed,
Ik was zes toen het mooiste meisje van de klas en ik vriendinnetjes werden. We zaten op onze eerste schooldag naast elkaar en waren vanaf toen beste vriendinnen. Ze was schattig, blond en klein en alle jongens waren verliefd op haar. Ze kon goed dansen en goed sporten. Ze zoende al met jongens, toen ik dat nog lang niet durfde. We waren dertien toen we als John Travolta en Olivia Newton John de eerste prijs wonnen van de lokale talentenjacht. Ik was John.
Toen we 16 waren, ging ze mee op vakantie naar Riccione. De Italiaanse jongens riepen haar na op de boulevard. Zij kwam gratis de dure discotheek in, en ik mocht mee naar binnen.
Daarna liepen onze paden steeds verder uit elkaar. Maar we verloren elkaar nooit helemaal uit het oog. Ik ging studeren in Utrecht en zij werken in een Amsterdams grand café. Ik stapelde er een studie bovenop, zij werd vertegenwoordiger. Ik vond mijn draai in wat ik deed, zij bleef zoekende. Ze vond het niet in Nederland, en zocht het in verre oorden. Werd “Gentil Organisateur” bij Club Med en belandde op exotische plekken.
Onze beider liefdeslevens verliepen in die tijd niet over rozen. We bleven allebei zoekende, daarin herkenden we elkaar. De verliefde jongens uit de klas zaten eigenlijk nooit in haar “league”. Het lukte haar altijd om met een verrassender exemplaar te komen. Op de middelbare school kaapte ze de langharige F. uit de hechte Molukse gemeenschap. In Amsterdam kreeg ze niets met de collega uit het grand café, maar met de getrouwde en twintig jaar oudere horecabaas.
Ook de zonnige oorden bracht haar niet het gewenste leven. Ze probeerde het nog een tijdje bij haar Amerikaanse vriendje in Lake Taho, bij haar vader in Rotterdam, toch weer bij Club Med en in de suburbs van Parijs.
We troffen elkaar niet vaak. Soms met maanden er tussen. Soms jaren. Soms kwam ze niet opdagen. Soms kwam ze toch. Uren later. Soms had ze toch maar even geblowd voor ze kwam. En toen hoorde ik heel lang niets van haar. Ze was opgenomen geweest. De combinatie van drank, drugs en de erfelijke manisch depressiviteit bleken bijna fataal. De eerste keer dat ik haar weer trof, zag ik een nerveuze, door de medicijnen opgezwollen vrouw met bruine tanden. We aten samen pizza en op de terugweg naar huis huilde ik heel hard.
Beste Jaap, het schijnt nu weer goed te gaan met het mooiste meisje van de klas. Zij woont in Suriname. Afgekickt van drank en drugs is ze haar nieuwe liefde achterna gegaan. Ze gaat over drie weken trouwen. Een happy ending after all? Haar prins op het witte paard is een oudere man met snor en gleufhoed. Een man met zeven kinderen in Suriname en Nederland. Ik hoop dat hij lief voor haar is. En blijft.
Wat denk je: zou dit mijn mooiste meisje uit de klas goeie televisie kunnen opleveren?

woensdag 11 maart 2009

Virus

Het begon een tijdje terug. Toen ik weer een keertje in de kroeg was op vrijdagavond. Ik was met rokers en ondervond voor het eerst de gevolgen van het nieuwe rookbeleid. Ik zat namelijk opeens alleen aan de stamtafel. De rokers stonden in de kou op het terras. Ik bleef niet lang alleen. Naast mij plofte een vage bekende uit mijn studentenverleden. Ik had hem niets te melden. Hij zag er nog precies uit als in de studententijd, slechts een paar kilo zwaarder. Hij vertelde wat hij zoal had meegemaakt de laatste jaren en er ontstond ook een gesprek over mijn recente verleden en daarbij behorende flashbacks. Een gesprek dat ik eigenlijk niet wilde (te persoonlijk), maar wat ik op de een of andere manier niet teruggedraaid kreeg. Opeens zei de vage bekende: “je zegt steeds zeg maar. Daar moet je eens mee ophouden.” Ik verwenste hem in stilte. Wat dacht die gast wel niet? Desondanks zette ons gesprek zich voort en betrapte hij mij op steeds meer “zeg maars”. Hij was irritant, maar had wel gelijk.
En sindsdien is er geen houden meer aan. Ik kan niet meer normaal naar mensen luisteren. Want ik blijk niet de enige die dit vaak zegt. En de vage bekende was niet de enige die het was opgevallen. Een paar weken later werd er in de NRC Next in de rubriek ‘taal voor de mensen’ ook een column aan gewijd. Hierin de uitleg dat we het zeggen omdat we “in het leven altijd graag een slag om de arm houden. O wee als je ergens aan gehouden zou kunnen worden.” Tja, dat kan zeg maar waar zijn. Maar is het dan nodig om het in bijna iedere zin te zeggen? Gaan we op Amerikanen lijken die overal “it’s like” of “you know” tussen proppen?
Ik mag dan wel neerlandicus zijn, ik ben geen taalpurist. Het maakt mij niet uit hoe je iets zegt, het maakt me niet uit of iemand taalfouten maakt. Als we elkaar maar begrijpen. Maar het “zeg maar-virus” laat me niet los. Ik leid er onder. Ik ben een dwangmatige zeg maar-teller geworden. Kan me niet meer concentreren tijdens mijn werk, omdat ook mijn collega’s het virus onder de leden blijken te hebben. Kan geen talkshow op TV meer kijken zonder te tellen. En zelfs tijdens mijn cursus “verhalen schrijven” gisteren zat de feedback van onze schrijfmeester vol met ZM’s. Zonde. Hij had een goed verhaal. De slag om de arm was niet nodig.
Ik sluit me bij mijn tussentijdse conclusie dus toch maar aan bij de “slag om de arm-verklaring”. Het lijkt er namelijk wel op dat hoe onzekerder iemand is, des te meer ZM’s er in een verhaal voorkomen. Heb je net op je poker-face geoefend en je blos onder controle wordt je getroffen door dit virus. Best balen.