Ik werk op een groot kantoor met veel mannen in grijze pakken. Voor mijn collega’s is het belangrijk dat ze goed leren omgaan met klanten. Dat ze goede gesprekken voeren, interesse tonen, dat ze leren luisteren en dat soort basale dingen. Zodat hun klanten zich gewaardeerd voelen en blijven terugkomen. Daarvoor krijgen ze dure cursussen en gaan ze tegenwoordig zelfs met Herman den Blijker koken voor klanten. En onlangs kreeg een groep grijze pakken een lesje gastvrijheid van een hotelgoeroe. Want in de horeca weten ze tenslotte hoe het moet.
Zo was ik laatst samen met vriendin D. in een –volgens Iens.nl- bedwelmend hippe nieuweling. De avond verliep voorspoedig. We konden snel aan tafel, dronken lekkere drankjes, hadden goede gesprekken en goed eten. We werden vriendelijk bediend door een redelijk aantrekkelijke ober. We waren in ons nopjes. En alhoewel D. niets meer wilde, besloot ik toch voor de crème brulee te gaan. En ook die was goed! Het liefst had ik het schaaltje nog willen uitlikken, maar heus ik hield me in. De vriendelijke ober kwam langs en wierp een blik op onze tafel “zo” zei hij terwijl hij het schaaltje afruimde, “dat ging er wel in zo te zien, wil je er nog één?”. Ik zag een denkwolk boven zijn hoofd hangen met “vuilnisvat”. Ik keek naar D. en keek naar de opeens iets minder aantrekkelijke ober. “Wat een rare opmerking” zei ik en keek hem verbaasd aan. Hij droop af. En kwam niet meer terug. D. en ik hadden eigenlijk nog wel wat drinken gebliefd, maar de bediening was blijkbaar klaar vanaf dat moment.
Een tijdje later zat ik bij mijn favoriete restaurant in Amsterdam (wat mij betreft zeker een bedwelmend hippe nieuwkomer). Ook hier goed eten, goede gesprekken, redelijk aantrekkelijke bediening en in ieder geval een briljante omgeving. Hier kreeg ik halverwege het diner de vraag of “het eten een beetje binnen te houden was”. Ja ja, it’s a fine line tussen vriendelijk gastvrij en te amicaal. Horeca is ook een vak.
Nog eentje dan. Een horeca-momentje. Afgelopen zaterdag kwamen we onverwacht terecht in een Zandvoorts restaurant aan zee. Ergens uit een vaag verleden herinnerde ik mij dit restaurant als plek voor patjepeeërs en penoze, maar voor deze zaterdag een prima plek voor een snelle hap. Met vier volwassenen en vier kinderen gingen we aan een tafel voor zes personen zitten. We dronken lekkere wijn, hadden goeie gesprekken, aardig eten en de kinderen zongen “waanzinnig gedroomd” en “Klik klak”. Zo’n twee uur later gingen we weg. We werden uitgezwaaid door de vriendelijke ober en we reden terug naar Utrecht met een glimlach en een warm vakantiegevoel.
Maar waar ‘t ‘m nou echt in zat die avond dat krijg ik niet in woorden. Het was een gevoel, een sfeer. Het was iets wat misschien niet aan te leren valt maar wat je gewoon moet hebben. Het was gewoon gastvrijheid.
woensdag 2 december 2009
dinsdag 24 november 2009
Short story 3:Terug
Nieuwe poging voor de Trouw "Schrijf je in de krant"-wedstrijd. Dit keer voor het thema "Mijn Ex".
Terug
Ze is vroeg. Het is nog geen twaalf uur. Lizzy loopt naar het tafeltje achterin het café. Het is nog vrij. Ze bestelt een cappuccino, pakt een Viva en installeert zich op haar post. Hij is er nog niet. Hij komt meestal rond kwart over twaalf. Behalve vorige week. Toen wachtte ze tot drie uur. Maar geen Luuk.
Als ze opkijkt verschijnt hij in de deuropening. Luuk, de man die ze zes jaar geleden ontvluchtte. Wat ziet hij er goed uit. Hij loopt direct naar de tafel bij het raam, zijn vaste plek. Hij zal straks een verse jus en een club sandwich bestellen. Hij is een gewoontedier. Nog steeds.
De zes jaar zonder hem verdwijnen als ze naar hem kijkt. Het is zo vertrouwd hem te zien zitten, alsof ze gisteren nog samen waren. Terwijl er zo veel is gebeurd sinds ze haar spullen pakte, haar kasten leeg haalde en het huis verliet.
Wat voelde ze zich vrij. De stress had plaatsgemaakt voor een euforisch gevoel. Het schuldgevoel dat hier en daar opdook dronk ze weg. Haar nieuwe leven in de stad en de baan in de club waren verder één groot feest. De eerste maand. Daarna kwam het monster dat in haar huisde terug. De avonden waren beter dan de ochtenden. Dan voelde ze zich lichter, kon ze weer werken, mensen bedienen, feesten, drinken. De coke was een ontdekking; de euforie was terug. Geluk was wel maakbaar.
Ze had zichzelf vier jaar lang voor de gek kunnen houden en bezorgde blikken genegeerd. Ze had het in de hand, zou ieder moment kunnen stoppen. Maar waarom zou ze.
Ze schrikt op uit gedachten als Luuk haar kant op komt. Haar hart klopt in haar keel, ze duikt in haar tijdschrift. Hij pakt een krant uit het rek achter haar en loopt terug naar zijn tafeltje. Ze kan nu naar hem toelopen en het uitleggen. Waarom ze wegging, dat ze zichzelf kwijt was. Hij zal het snappen. Hij zei altijd al dat ze haar verleden niet had verwerkt. Dat ze daar last van had. En hij ook. Maar ze geloofde hem niet. Daar lag het niet aan.
Ze heeft het zelf moeten ontdekken en de zoektocht is nu bijna klaar. Bijna alles uit het verleden is opgeruimd. Maar haar schuldgevoel naar hem nog niet. Haar groepsgenoten hadden gezegd dat ze hem moest opzoeken. Maar het was toeval dat ze hem een paar weken terug het café zag ingaan. Ze liep hem achterna maar durfde niet. Hij bleek hier elke week te komen lunchen. Gewoontedier. Al zes weken zoekt ze de moed hem aan te spreken. Hij wordt iedere week mooier. Hij snapt het vast. Hij kent haar. Hij is de enige die haar ooit echt heeft begrepen.
De deur van het café gaat open. De vrouw die lachend binnenkomt loopt recht op Luuk af. Ze is zwanger. Zodra hij haar ziet, licht zijn gezicht op. Hij kust haar buik en staat snel op om een stoel voor haar te pakken.
Terug
Ze is vroeg. Het is nog geen twaalf uur. Lizzy loopt naar het tafeltje achterin het café. Het is nog vrij. Ze bestelt een cappuccino, pakt een Viva en installeert zich op haar post. Hij is er nog niet. Hij komt meestal rond kwart over twaalf. Behalve vorige week. Toen wachtte ze tot drie uur. Maar geen Luuk.
Als ze opkijkt verschijnt hij in de deuropening. Luuk, de man die ze zes jaar geleden ontvluchtte. Wat ziet hij er goed uit. Hij loopt direct naar de tafel bij het raam, zijn vaste plek. Hij zal straks een verse jus en een club sandwich bestellen. Hij is een gewoontedier. Nog steeds.
De zes jaar zonder hem verdwijnen als ze naar hem kijkt. Het is zo vertrouwd hem te zien zitten, alsof ze gisteren nog samen waren. Terwijl er zo veel is gebeurd sinds ze haar spullen pakte, haar kasten leeg haalde en het huis verliet.
Wat voelde ze zich vrij. De stress had plaatsgemaakt voor een euforisch gevoel. Het schuldgevoel dat hier en daar opdook dronk ze weg. Haar nieuwe leven in de stad en de baan in de club waren verder één groot feest. De eerste maand. Daarna kwam het monster dat in haar huisde terug. De avonden waren beter dan de ochtenden. Dan voelde ze zich lichter, kon ze weer werken, mensen bedienen, feesten, drinken. De coke was een ontdekking; de euforie was terug. Geluk was wel maakbaar.
Ze had zichzelf vier jaar lang voor de gek kunnen houden en bezorgde blikken genegeerd. Ze had het in de hand, zou ieder moment kunnen stoppen. Maar waarom zou ze.
Ze schrikt op uit gedachten als Luuk haar kant op komt. Haar hart klopt in haar keel, ze duikt in haar tijdschrift. Hij pakt een krant uit het rek achter haar en loopt terug naar zijn tafeltje. Ze kan nu naar hem toelopen en het uitleggen. Waarom ze wegging, dat ze zichzelf kwijt was. Hij zal het snappen. Hij zei altijd al dat ze haar verleden niet had verwerkt. Dat ze daar last van had. En hij ook. Maar ze geloofde hem niet. Daar lag het niet aan.
Ze heeft het zelf moeten ontdekken en de zoektocht is nu bijna klaar. Bijna alles uit het verleden is opgeruimd. Maar haar schuldgevoel naar hem nog niet. Haar groepsgenoten hadden gezegd dat ze hem moest opzoeken. Maar het was toeval dat ze hem een paar weken terug het café zag ingaan. Ze liep hem achterna maar durfde niet. Hij bleek hier elke week te komen lunchen. Gewoontedier. Al zes weken zoekt ze de moed hem aan te spreken. Hij wordt iedere week mooier. Hij snapt het vast. Hij kent haar. Hij is de enige die haar ooit echt heeft begrepen.
De deur van het café gaat open. De vrouw die lachend binnenkomt loopt recht op Luuk af. Ze is zwanger. Zodra hij haar ziet, licht zijn gezicht op. Hij kust haar buik en staat snel op om een stoel voor haar te pakken.
zondag 4 oktober 2009
Gemengd
Zeggen dat je “heel erg voor gemengde scholen bent” is bijna zoiets als zeggen dat je “enorm tegen onrecht bent”. Je opent er niet echt een discussie mee. Dus dat ga ik ook niet doen. Keet zit tenslotte ook op een gemengde school. Lekker verantwoord en ook nog dichtbij.
Keets vriendengroep is sinds ze naar school gaat behoorlijk gegroeid. En onze vriendengroep trouwens ook. Er gaat een wereld voor je open als je kind naar groep 1 gaat. Er blijken opeens veel meer kinderen in de buurt te wonen dan je dacht. En andere ouders blijken ook best leuke mensen te zijn. Sommige dan.
Je leert tijdens de eerste dagen op het schoolplein meer over de wijk dan ooit tevoren. En je wordt geconfronteerd met karaktereigenschappen die je niet had gezien sinds je zelf als kind op het schoolplein rondliep. Alhoewel mijn school een echte witte school was. Bij ons had je geen allochtonen, zelfs geen adoptiekinderen. En hoewel ik nu al jaren trots in een gemengde wijk woon, het enige contact dat ik met mijn Turkse of Marokkaanse buurtgenoten heb, is via de buurtsuper of de groenteman. De schoolcarrière van Keet biedt mij dus mooi nieuwe kansen tot integratie.
Tijdens mijn eerste weken op het schoolplein werd me al snel duidelijk dat de kinderen van Keets school grofweg in drie groepen zijn in te delen. Voor het hek staan de ouders van de eerste groep: voornamelijk moeders. Ze staan bij hun brommer, roken shag en hebben hun haar geverfd, bijvoorbeeld in een rode kleur die meer lijkt op paars. Ze zien er ouder uit, maar zouden zomaar acht jaar jonger kunnen zijn. Op het schoolplein staan de andere twee groepen: de ouders van Khalid, Tugra en Yusef en dan heb je nog de groep tweeverdieners. Daarvan kende ik er al een paar. Die waren ik en mijn oogkleppen tenslotte al tegengekomen op de kinderopvang en in de speeltuin.
Inmiddels zijn we een jaar verder. Keet zit in groep twee. Keet vindt het niet meer dan normaal dat sommige moeders hoofddoeken hebben. Ze vertelde vorig jaar doodleuk dat Tugra’s piemels “was afgesneden” (volgens Keet en Yulai heeft hij dat ook in de klas gedemonstreerd) en ze weet dat vorige maand het Suikerfeest was. Maar met mijn eigen integratie is het nog steeds treurig gesteld. Op weg naar het schoolplein loop ik zo snel mogelijk langs de delegatie “Frans Bauer” rechtstreeks naar “mijn eigen soort”. Soms maak ik een praatje met K., één van de “Marokkaanse” moeders uit Keets klas. Maar ik ben opeens verlegen als ik naast haar sta. Weet opeens niet meer van de koetjes en kalfjes. En dat alleen omdat ze een hoofddoek draagt. Want K. woont al langer in Utrecht dan ik. En Ali, de lieve en meest geëmancipeerde vader uit de klas, heb ik ook al tijden niet gesproken.
Ja, ik ben heel erg voor gemengde scholen. Alleen ben ik nog niet zo goed in mengen.
Keets vriendengroep is sinds ze naar school gaat behoorlijk gegroeid. En onze vriendengroep trouwens ook. Er gaat een wereld voor je open als je kind naar groep 1 gaat. Er blijken opeens veel meer kinderen in de buurt te wonen dan je dacht. En andere ouders blijken ook best leuke mensen te zijn. Sommige dan.
Je leert tijdens de eerste dagen op het schoolplein meer over de wijk dan ooit tevoren. En je wordt geconfronteerd met karaktereigenschappen die je niet had gezien sinds je zelf als kind op het schoolplein rondliep. Alhoewel mijn school een echte witte school was. Bij ons had je geen allochtonen, zelfs geen adoptiekinderen. En hoewel ik nu al jaren trots in een gemengde wijk woon, het enige contact dat ik met mijn Turkse of Marokkaanse buurtgenoten heb, is via de buurtsuper of de groenteman. De schoolcarrière van Keet biedt mij dus mooi nieuwe kansen tot integratie.
Tijdens mijn eerste weken op het schoolplein werd me al snel duidelijk dat de kinderen van Keets school grofweg in drie groepen zijn in te delen. Voor het hek staan de ouders van de eerste groep: voornamelijk moeders. Ze staan bij hun brommer, roken shag en hebben hun haar geverfd, bijvoorbeeld in een rode kleur die meer lijkt op paars. Ze zien er ouder uit, maar zouden zomaar acht jaar jonger kunnen zijn. Op het schoolplein staan de andere twee groepen: de ouders van Khalid, Tugra en Yusef en dan heb je nog de groep tweeverdieners. Daarvan kende ik er al een paar. Die waren ik en mijn oogkleppen tenslotte al tegengekomen op de kinderopvang en in de speeltuin.
Inmiddels zijn we een jaar verder. Keet zit in groep twee. Keet vindt het niet meer dan normaal dat sommige moeders hoofddoeken hebben. Ze vertelde vorig jaar doodleuk dat Tugra’s piemels “was afgesneden” (volgens Keet en Yulai heeft hij dat ook in de klas gedemonstreerd) en ze weet dat vorige maand het Suikerfeest was. Maar met mijn eigen integratie is het nog steeds treurig gesteld. Op weg naar het schoolplein loop ik zo snel mogelijk langs de delegatie “Frans Bauer” rechtstreeks naar “mijn eigen soort”. Soms maak ik een praatje met K., één van de “Marokkaanse” moeders uit Keets klas. Maar ik ben opeens verlegen als ik naast haar sta. Weet opeens niet meer van de koetjes en kalfjes. En dat alleen omdat ze een hoofddoek draagt. Want K. woont al langer in Utrecht dan ik. En Ali, de lieve en meest geëmancipeerde vader uit de klas, heb ik ook al tijden niet gesproken.
Ja, ik ben heel erg voor gemengde scholen. Alleen ben ik nog niet zo goed in mengen.
zondag 13 september 2009
Short Story: Tussenstop
Met Naar huis de Volkskrant verhalenwedstrijd gewonnen. Hieronder een poging voor de Trouw.
Tussenstop
Zenuwachtig is hij niet. Licht gespannen eerder, opgewonden misschien. Hij rijdt naar de enige vrije pomp op het benzinestation. Hij is ruimschoots op tijd, de conferentie begint pas over een anderhalf uur. Hij had later van huis kunnen gaan. Had de tijd moeten nemen om te ontbijten. Als hij een uur voor aanvang aanwezig is, is het goed. Dan kan hij aan de ruimte wennen. De mensen zien binnendruppelen, de laatste zaken met de organisatie bespreken.
Hij draait de benzinetank open, kiest euro 95, hangt de slang er in en kijkt voor zich uit.
Hij verwacht veel bekenden vandaag. Alle grote architectenbureaus en heel stedenbouwkundig Nederland zullen aanwezig zijn. Maar hij heeft er vertrouwen in. Hij is in vorm dit jaar.
Zijn tank zit vol. Hij loopt richting tankstation. Het is warm voor de tijd van het jaar. Een mooie dag voor zijn nieuwe pak.
“Kan het zo?” had hij vanmorgen aan Suus gevraagd.
“Nee.” Een lachend, slaperig gezicht keek hem aan. “Veel te mooi” en ze draaide zich weer om, om verder te slapen.
Hij loopt naar de broodjes. In de hoek naast de gehaktballen staat een man gekleed als keurslager, worsten te promoten. Waar je trekt in hebt zo vroeg. Hij pakt een broodje kaas.
“Pomp vijf en een broodje.” De caissière kijkt op een schermpje.
“Zestig euro vijfendertig alstublieft.”
Hij rekent af en loopt terug. Dan hoort hij een bekend geluid en staat stil. Dat joviale, dat Utrechtse accent. In een flits ziet hij zichzelf als jonge jongen. Opgelaten, warm. Op zoek naar een plek waar hij onzichtbaar kan zijn.
“Verse Spaanse worst, probeert u het ook. Heerlijke fuets, rechtstreeks uit Spanje.”
De worstpromotor heeft een groep vrachtwagenchauffeurs om zich verzameld. De dubbelzinnigheden schallen door het vertrek. Hij kijkt weg.
Het is ruim zes jaar geleden dat hij hem voor het laatst zag. Er was geen ruzie. Het liep gewoon zo. Het contact verwaterde langzaam. Een maand werd een half jaar, werd een jaar, werd drie jaar. Het werd steeds moeilijker contact op te nemen.
Hij beweegt naar de uitgang. Zijn benen zijn zwaar. Hij pakt een krant uit het rek bij de schuifdeur en staart naar de voorpagina. Mensen lopen langs hem naar binnen en naar buiten.
Zou hij hem wel herkennen? Hij heeft niet de illusie dat zijn vader zijn loopbaan gevolgd heeft. Zijn artikelen staan in kranten die zijn vader niet leest. Zijn optredens zijn bij omroepen waarvan zijn ouders het bestaan niet weten.
Hij voelt een hand op zijn schouder. “Mijnheer, gaat het wel met u?”
Hij kijkt op, recht in het gezicht van zijn vader. Herkenbaar, vertrouwd.
“Johan. Jochie.” Zijn vader kijkt onthutst.
“Pap.”
Hun blikken klinken zich vast. Uit hun monden komen geen woorden. De geluiden van het benzinestation klinken ver weg. De worst in zijn vaders linkerhand zakt langzaam naar beneden. Hij voelt zich ineens een complete aansteller in zijn maatpak en een mond vol tanden. Zijn vader is de eerste die iets zegt.
“Wil je een stukkie worst jongen?”
Tussenstop
Zenuwachtig is hij niet. Licht gespannen eerder, opgewonden misschien. Hij rijdt naar de enige vrije pomp op het benzinestation. Hij is ruimschoots op tijd, de conferentie begint pas over een anderhalf uur. Hij had later van huis kunnen gaan. Had de tijd moeten nemen om te ontbijten. Als hij een uur voor aanvang aanwezig is, is het goed. Dan kan hij aan de ruimte wennen. De mensen zien binnendruppelen, de laatste zaken met de organisatie bespreken.
Hij draait de benzinetank open, kiest euro 95, hangt de slang er in en kijkt voor zich uit.
Hij verwacht veel bekenden vandaag. Alle grote architectenbureaus en heel stedenbouwkundig Nederland zullen aanwezig zijn. Maar hij heeft er vertrouwen in. Hij is in vorm dit jaar.
Zijn tank zit vol. Hij loopt richting tankstation. Het is warm voor de tijd van het jaar. Een mooie dag voor zijn nieuwe pak.
“Kan het zo?” had hij vanmorgen aan Suus gevraagd.
“Nee.” Een lachend, slaperig gezicht keek hem aan. “Veel te mooi” en ze draaide zich weer om, om verder te slapen.
Hij loopt naar de broodjes. In de hoek naast de gehaktballen staat een man gekleed als keurslager, worsten te promoten. Waar je trekt in hebt zo vroeg. Hij pakt een broodje kaas.
“Pomp vijf en een broodje.” De caissière kijkt op een schermpje.
“Zestig euro vijfendertig alstublieft.”
Hij rekent af en loopt terug. Dan hoort hij een bekend geluid en staat stil. Dat joviale, dat Utrechtse accent. In een flits ziet hij zichzelf als jonge jongen. Opgelaten, warm. Op zoek naar een plek waar hij onzichtbaar kan zijn.
“Verse Spaanse worst, probeert u het ook. Heerlijke fuets, rechtstreeks uit Spanje.”
De worstpromotor heeft een groep vrachtwagenchauffeurs om zich verzameld. De dubbelzinnigheden schallen door het vertrek. Hij kijkt weg.
Het is ruim zes jaar geleden dat hij hem voor het laatst zag. Er was geen ruzie. Het liep gewoon zo. Het contact verwaterde langzaam. Een maand werd een half jaar, werd een jaar, werd drie jaar. Het werd steeds moeilijker contact op te nemen.
Hij beweegt naar de uitgang. Zijn benen zijn zwaar. Hij pakt een krant uit het rek bij de schuifdeur en staart naar de voorpagina. Mensen lopen langs hem naar binnen en naar buiten.
Zou hij hem wel herkennen? Hij heeft niet de illusie dat zijn vader zijn loopbaan gevolgd heeft. Zijn artikelen staan in kranten die zijn vader niet leest. Zijn optredens zijn bij omroepen waarvan zijn ouders het bestaan niet weten.
Hij voelt een hand op zijn schouder. “Mijnheer, gaat het wel met u?”
Hij kijkt op, recht in het gezicht van zijn vader. Herkenbaar, vertrouwd.
“Johan. Jochie.” Zijn vader kijkt onthutst.
“Pap.”
Hun blikken klinken zich vast. Uit hun monden komen geen woorden. De geluiden van het benzinestation klinken ver weg. De worst in zijn vaders linkerhand zakt langzaam naar beneden. Hij voelt zich ineens een complete aansteller in zijn maatpak en een mond vol tanden. Zijn vader is de eerste die iets zegt.
“Wil je een stukkie worst jongen?”
woensdag 12 augustus 2009
Vakantiestress
Ik hou van vakantie. Van reizen, vliegtuigen, treinen, andere landen, vreemde culturen, campings, hostels, en zo blijkt nu: ook van kindvriendelijke vakantieparkjes met zwembad.
Toch was ik tijdens mijn laatste vakanties, hoewel fantastisch ingevuld, niet op mijn gelukkigst. In 2006 ontdekte ik in Bali dat ik nodig aan mezelf moest werken en lag gestrest onder een palmboom. In 2007, Griekenland, was dat proces nog gaande en bleek dat aan jezelf werken dieper gaat dan ik kon bevroeden. En vorig jaar in Frankrijk moesten er nog een paar losse eindjes aan elkaar worden geknoopt. Tijdens onze vakanties kwam dit alles er in volle overgave uit. En zo wist ik ook ons romantische weekendje Madrid aardig te verknoeien.
Maar dit jaar was alles anders. Ik ben tenslotte herboren. Ben angsten aangegaan, heb dalen overwonnen en zo mezelf opnieuw ontdekt. Bovendien heb ik geleerd dat zeker de helft van de mensen die op vakantie gaat enige vorm van stress ondervindt, dus ook daar zal ik me niet door van de wijs laten brengen. Om ook die gebruikelijke vakantiestress te beperken had ik me degelijk voorbereid. Vluchten geboekt, appartementen geregeld. Alles gedocumenteerd, al een weekje eerder vrij genomen. Hoe georganiseerd kun je zijn. Dat was blijkbaar ook de nieuwe ik: “Miss organised”. Ik, die stoere, die van “wat we niet bij ons hebben lenen we van de leuke buurjongens”.
En zie hier hoe relaxed ik op dit moment op mijn balkonnetje in Portugal zit. Laptopje op schoot. Biertje naast me. Vakantie zoals vakantie hoort te zijn. Lopen is slenteren geworden, ontbijten uit eten.
Ik kan het weer! Vakantie vieren!
Het is deze zomer maar één weekje misgegaan. Maar gelukkig hebben we van die week de foto’s nog. Want hoewel ik lichamelijk wel in Portugal was aangekomen, mijn ziel wilde nog niet meekomen. Ik zat nog in mijn eigen hoofd en was me continu aan het afvragen hoe ik me voelde, óf ik al iets voelde. En ja! Daar was het: het “waar-moet-ik-naar-toe-met-mijn-lijf-gevoel”. Surprise, surprise: self fulfilling prophecy in vol ornaat.
Dit was niet de bedoeling. Ik had geen heimwee, vliegangst, smetvrees of angst voor vreemde dieren. Maar wel buikpijn. En toch: ik wilde hier wel zijn, en niet liever in Utrecht. En ik wilde zeker geen vakantiefobie. Deze vicieuze cirkel moest doorbroken worden. Dit ging me niet nog een jaar gebeuren. Als het niet goedschiks ging, dan maar kwaadschiks. Ik kon me best een steuntje in de rug permitteren.
Dus zo kon het gebeuren dat er op een dag een Portugese dokter in mijn luxe appartement zat. Hij keek me serieus aan, stelde aardige vragen, mat mijn hartslag en bloeddruk, schreef een receptje uit en toverde voor de eerste dagen een paar blauwe pilletjes uit zijn binnenzak. Advies: voor het slapen gaan één hele nemen en daarna in geval van nood een kwart of half pilletje. En het hielp. Ik sliep die nacht als een roos tot 9 uur uit. En SLAAP was blijkbaar een wondermiddel. In de dagen daarna heb ik af en toe een kwart pil genomen, maar mijn wonderbaarlijke genezing ging snel. De cirkel was doorbroken en de pillen na een paar dagen niet meer nodig. Ik was trots op mezelf.
Het wordt wat warm op ons balkonnetje. Tijd om naar het strand te gaan. Tijd voor verse sardientjes. Ik wou dat we een paar weken bij konden boeken.
Toch was ik tijdens mijn laatste vakanties, hoewel fantastisch ingevuld, niet op mijn gelukkigst. In 2006 ontdekte ik in Bali dat ik nodig aan mezelf moest werken en lag gestrest onder een palmboom. In 2007, Griekenland, was dat proces nog gaande en bleek dat aan jezelf werken dieper gaat dan ik kon bevroeden. En vorig jaar in Frankrijk moesten er nog een paar losse eindjes aan elkaar worden geknoopt. Tijdens onze vakanties kwam dit alles er in volle overgave uit. En zo wist ik ook ons romantische weekendje Madrid aardig te verknoeien.
Maar dit jaar was alles anders. Ik ben tenslotte herboren. Ben angsten aangegaan, heb dalen overwonnen en zo mezelf opnieuw ontdekt. Bovendien heb ik geleerd dat zeker de helft van de mensen die op vakantie gaat enige vorm van stress ondervindt, dus ook daar zal ik me niet door van de wijs laten brengen. Om ook die gebruikelijke vakantiestress te beperken had ik me degelijk voorbereid. Vluchten geboekt, appartementen geregeld. Alles gedocumenteerd, al een weekje eerder vrij genomen. Hoe georganiseerd kun je zijn. Dat was blijkbaar ook de nieuwe ik: “Miss organised”. Ik, die stoere, die van “wat we niet bij ons hebben lenen we van de leuke buurjongens”.
En zie hier hoe relaxed ik op dit moment op mijn balkonnetje in Portugal zit. Laptopje op schoot. Biertje naast me. Vakantie zoals vakantie hoort te zijn. Lopen is slenteren geworden, ontbijten uit eten.
Ik kan het weer! Vakantie vieren!
Het is deze zomer maar één weekje misgegaan. Maar gelukkig hebben we van die week de foto’s nog. Want hoewel ik lichamelijk wel in Portugal was aangekomen, mijn ziel wilde nog niet meekomen. Ik zat nog in mijn eigen hoofd en was me continu aan het afvragen hoe ik me voelde, óf ik al iets voelde. En ja! Daar was het: het “waar-moet-ik-naar-toe-met-mijn-lijf-gevoel”. Surprise, surprise: self fulfilling prophecy in vol ornaat.
Dit was niet de bedoeling. Ik had geen heimwee, vliegangst, smetvrees of angst voor vreemde dieren. Maar wel buikpijn. En toch: ik wilde hier wel zijn, en niet liever in Utrecht. En ik wilde zeker geen vakantiefobie. Deze vicieuze cirkel moest doorbroken worden. Dit ging me niet nog een jaar gebeuren. Als het niet goedschiks ging, dan maar kwaadschiks. Ik kon me best een steuntje in de rug permitteren.
Dus zo kon het gebeuren dat er op een dag een Portugese dokter in mijn luxe appartement zat. Hij keek me serieus aan, stelde aardige vragen, mat mijn hartslag en bloeddruk, schreef een receptje uit en toverde voor de eerste dagen een paar blauwe pilletjes uit zijn binnenzak. Advies: voor het slapen gaan één hele nemen en daarna in geval van nood een kwart of half pilletje. En het hielp. Ik sliep die nacht als een roos tot 9 uur uit. En SLAAP was blijkbaar een wondermiddel. In de dagen daarna heb ik af en toe een kwart pil genomen, maar mijn wonderbaarlijke genezing ging snel. De cirkel was doorbroken en de pillen na een paar dagen niet meer nodig. Ik was trots op mezelf.
Het wordt wat warm op ons balkonnetje. Tijd om naar het strand te gaan. Tijd voor verse sardientjes. Ik wou dat we een paar weken bij konden boeken.
zondag 19 juli 2009
Nieuw! Short story: Naar huis
Het bloggen is er een beetje bij ingeschoten, sinds ik me ook op schrijven van korte verhalen heb gestort. Onderstaande "short story" heb ik ingestuurd naar de Volkskrant Reizen- Verhalen-wedstrijd. Dit keer dus geen persoonlijk verhaal, maar het eerste stuk fictie op mijn blog!
Naar huis
“Binnenkort rechts afslaan.” Ik kijk met een schuin oog naar het navigatiesysteem. Nog 94 kilometer te gaan. Aankomsttijd 23.54 uur. Ik neem de afslag en draai de A2 op. Marleen ligt in de stoel naast me. Ze slaapt. Achterin hangen de kinderen met openhangende monden in hun riemen. De snelheidmeter wijst op 150. Ik moet inhouden; je mag hier maar honderd. Na de ruim 1.000 afgelegde kilometers van vandaag ben ik nu als een paard dat de stal ruikt. En de beats van de danceplaat zwepen me verder op. Wat een verademing na een hele dag die goedkope shit van K3 en Mega Mindy.
Marleen beweegt. “Mag die herrie af?” klinkt van de stoel naast me.
Ik knijp in het stuur en kijk haar niet aan. Half twaalf moeten we ook wel kunnen redden als ik doorrij.
“Ik dacht dat je sliep.”
Ze rommelt in de doos met Cd’s en vist er iets uit.
“Norah Jones doen?”
Haar handen hangen boven de Cd-speler, maar ze wacht niet op antwoord. Haar wijsvinger klikt op open en plotseling is het stil in de auto.
“ ‘t gaat voorspoedig hè, de reis. Trek je het nog?” vult Marleen de stilte.
“Prima. We zijn voor twaalven thuis.”
Norah verdwijnt in de Cd-speler en vult de auto. We kijken allebei zwijgend over de weg. We zijn uitgepraat.
“Wat is het hier toch veranderd, rond Utrecht. Zo met die A2. Over een paar jaar herken je het niet meer terug.” Uitgepraat of niet, Marleen weet altijd wel iets te zeggen. Heeft altijd woorden paraat om stiltes te vullen. Als ik af en toe knik is het genoeg.
Ze neuriet en kijkt achterom naar de meiden.
“Wat slapen ze lekker hè. En wat hebben ze het goed gedaan die lange reis. Alleen bij Metz was het even huilen. Maar verder…”
“Huh huh,” mompel ik. Wat doen ze het goed. Haar favoriete zin van deze vakantie.
Ik pak mijn mobiel. Eén ontvangen bericht. Ha, misschien wil Menno nog een biertje drinken zo. Ik klik het bericht open. KPN. Welkom in Nederland. Nog geen reactie van de jongens. Ze hadden me natuurlijk ook nog niet thuis verwacht.
“We kunnen nog wel even in de tuin zitten als we thuis zijn. Hebben we nog iets aan de avond” babbelt ze verder. “Ben benieuwd hoe de planten het doen.”
Daar zijn we ieder jaar benieuwd naar. Er is mij bij thuiskomst nog nooit iets schokkends opgevallen in de tuin. Ik druk het gaspedaal steviger in.
We naderen Amsterdam.
“Toch jammer dat we eerder terug moesten. Hopelijk kun je de boel nog een beetje redden op je werk morgen.”
Ik kijk haar niet aan als ik antwoord dat ik ga proberen te doen wat ik kan om de klant te behouden. Ik mompel dat dat het minste is wat ik kan doen.
Ik zal morgen gewoon om 8.00 uur de deur uitgaan. Pak aan, strop om. Ze zal niets aan me merken. Ze zal het begrijpen als ik laat thuis kom. Denken dat ik alles op alles zet. Pas op veilige afstand zal ik mijn stropdas afdoen en mijn pak verruilen voor een spijkerbroek.
Drie dagen heb ik nog. Drie dagen vrijheid. Drie dagen voor mezelf. Daarna ga ik weer aan de bak, als ideale werknemer en echtgenoot. Maar morgen nog niet. Morgen begint mijn vakantie.
Naar huis
“Binnenkort rechts afslaan.” Ik kijk met een schuin oog naar het navigatiesysteem. Nog 94 kilometer te gaan. Aankomsttijd 23.54 uur. Ik neem de afslag en draai de A2 op. Marleen ligt in de stoel naast me. Ze slaapt. Achterin hangen de kinderen met openhangende monden in hun riemen. De snelheidmeter wijst op 150. Ik moet inhouden; je mag hier maar honderd. Na de ruim 1.000 afgelegde kilometers van vandaag ben ik nu als een paard dat de stal ruikt. En de beats van de danceplaat zwepen me verder op. Wat een verademing na een hele dag die goedkope shit van K3 en Mega Mindy.
Marleen beweegt. “Mag die herrie af?” klinkt van de stoel naast me.
Ik knijp in het stuur en kijk haar niet aan. Half twaalf moeten we ook wel kunnen redden als ik doorrij.
“Ik dacht dat je sliep.”
Ze rommelt in de doos met Cd’s en vist er iets uit.
“Norah Jones doen?”
Haar handen hangen boven de Cd-speler, maar ze wacht niet op antwoord. Haar wijsvinger klikt op open en plotseling is het stil in de auto.
“ ‘t gaat voorspoedig hè, de reis. Trek je het nog?” vult Marleen de stilte.
“Prima. We zijn voor twaalven thuis.”
Norah verdwijnt in de Cd-speler en vult de auto. We kijken allebei zwijgend over de weg. We zijn uitgepraat.
“Wat is het hier toch veranderd, rond Utrecht. Zo met die A2. Over een paar jaar herken je het niet meer terug.” Uitgepraat of niet, Marleen weet altijd wel iets te zeggen. Heeft altijd woorden paraat om stiltes te vullen. Als ik af en toe knik is het genoeg.
Ze neuriet en kijkt achterom naar de meiden.
“Wat slapen ze lekker hè. En wat hebben ze het goed gedaan die lange reis. Alleen bij Metz was het even huilen. Maar verder…”
“Huh huh,” mompel ik. Wat doen ze het goed. Haar favoriete zin van deze vakantie.
Ik pak mijn mobiel. Eén ontvangen bericht. Ha, misschien wil Menno nog een biertje drinken zo. Ik klik het bericht open. KPN. Welkom in Nederland. Nog geen reactie van de jongens. Ze hadden me natuurlijk ook nog niet thuis verwacht.
“We kunnen nog wel even in de tuin zitten als we thuis zijn. Hebben we nog iets aan de avond” babbelt ze verder. “Ben benieuwd hoe de planten het doen.”
Daar zijn we ieder jaar benieuwd naar. Er is mij bij thuiskomst nog nooit iets schokkends opgevallen in de tuin. Ik druk het gaspedaal steviger in.
We naderen Amsterdam.
“Toch jammer dat we eerder terug moesten. Hopelijk kun je de boel nog een beetje redden op je werk morgen.”
Ik kijk haar niet aan als ik antwoord dat ik ga proberen te doen wat ik kan om de klant te behouden. Ik mompel dat dat het minste is wat ik kan doen.
Ik zal morgen gewoon om 8.00 uur de deur uitgaan. Pak aan, strop om. Ze zal niets aan me merken. Ze zal het begrijpen als ik laat thuis kom. Denken dat ik alles op alles zet. Pas op veilige afstand zal ik mijn stropdas afdoen en mijn pak verruilen voor een spijkerbroek.
Drie dagen heb ik nog. Drie dagen vrijheid. Drie dagen voor mezelf. Daarna ga ik weer aan de bak, als ideale werknemer en echtgenoot. Maar morgen nog niet. Morgen begint mijn vakantie.
dinsdag 5 mei 2009
Ploeteren
Soms heb je zo’n dag waarop je je gewoon rot voelt. Soms duurt het een week. Of langer. Soms weet je waar het aan ligt. Soms niet. Dan voel je dat er wat is, maar kijk je gewoon over de oorzaak heen. Ook al staat hij voor je neus. Althans dat heb ik nogal eens.
Maar nu niet. Nu voel ik me goed. Nu lach en straal ik zeker al weer twee weken. Zelfs als mijn auto een lekke band blijkt te hebben.
Maar goed. Op die dagen dat ik het leven ingewikkelder vind, helpt het om te weten dat je niet de enige bent die door het leven ploetert. Ik zie eigenlijk iedereen om heen zoeken, vinden, kwijtraken, vasthouden en loslaten. En dat maakt dat je je eigen gedachtespinsels weer wat kunt relativeren. Het hoort er blijkbaar bij.
Op zo’n ploeterdag kun je beter niet gaan Twitteren. Want op Twitter lijkt het leven altijd goed te gaan. Op Twitter heeft iedereen een leuke Koninginnedag gehad. Op Twitter zitten we allemaal bij mooi weer wijn te drinken op het terras en hebben onze kinderen alleen maar leuke kanten. Als je Twittert lacht het leven je toe. Op Twitter wordt niet geploeterd. Twitter is de etalage van het leven. Op Twitter heeft iedereen op jouw slechte momenten een leuker leven dan jij.
Daarom stel ik voor dat we naast Twitteren ook eens met zijn allen gaan Ploeteren. Op www.ploeter.com. Een plek waar je heen kunt als je je liever onder je dekbed wilt verstoppen (wat dan eigenlijk niet helpt). Waar je je hand kunt uitsteken. Waar iemand je hand kan vastpakken en zeggen dat het wel meevalt.
Zo’n Ploetersite kan er dan ongeveer zo uit komen te zien:
Me Sta nu bij het graf van I. Veel bloemen. 13 april 14.32 uur
Me Ben op weg naar begraafplaats. Zitten enorm te brullen in de auto. 13 april 14.00 uur
XX Kogel is door de kerk. We gaan toch scheiden. Kinderen inlichten. 12 april 10.57 uur
YY Kuthormonen zouden bijna mijn relatie verpesten. 12 april 09.39 uur
ZZ Voel me rot en alleen en niemand belt me 11 april 22.13 uur
PP Ben toch niet (meer) zwanger ;-( 11 april 19.54 uur
QQ Help! 11 april 17.42 uur
XX Probeer huwelijk te redden, maar weet niet hoe 11 april 13.18 uur
Of zullen we maar gewoon in ons eentje blijven doorploeteren. Tot we er weer vertrouwen in hebben. Tot we weer klaar zijn om onze grappigste, slimste en hipste kant in de etalage te zetten. Tja. Boeiend. Al dat getwitter. ’t Is net echt.
Maar nu niet. Nu voel ik me goed. Nu lach en straal ik zeker al weer twee weken. Zelfs als mijn auto een lekke band blijkt te hebben.
Maar goed. Op die dagen dat ik het leven ingewikkelder vind, helpt het om te weten dat je niet de enige bent die door het leven ploetert. Ik zie eigenlijk iedereen om heen zoeken, vinden, kwijtraken, vasthouden en loslaten. En dat maakt dat je je eigen gedachtespinsels weer wat kunt relativeren. Het hoort er blijkbaar bij.
Op zo’n ploeterdag kun je beter niet gaan Twitteren. Want op Twitter lijkt het leven altijd goed te gaan. Op Twitter heeft iedereen een leuke Koninginnedag gehad. Op Twitter zitten we allemaal bij mooi weer wijn te drinken op het terras en hebben onze kinderen alleen maar leuke kanten. Als je Twittert lacht het leven je toe. Op Twitter wordt niet geploeterd. Twitter is de etalage van het leven. Op Twitter heeft iedereen op jouw slechte momenten een leuker leven dan jij.
Daarom stel ik voor dat we naast Twitteren ook eens met zijn allen gaan Ploeteren. Op www.ploeter.com. Een plek waar je heen kunt als je je liever onder je dekbed wilt verstoppen (wat dan eigenlijk niet helpt). Waar je je hand kunt uitsteken. Waar iemand je hand kan vastpakken en zeggen dat het wel meevalt.
Zo’n Ploetersite kan er dan ongeveer zo uit komen te zien:
Me Sta nu bij het graf van I. Veel bloemen. 13 april 14.32 uur
Me Ben op weg naar begraafplaats. Zitten enorm te brullen in de auto. 13 april 14.00 uur
XX Kogel is door de kerk. We gaan toch scheiden. Kinderen inlichten. 12 april 10.57 uur
YY Kuthormonen zouden bijna mijn relatie verpesten. 12 april 09.39 uur
ZZ Voel me rot en alleen en niemand belt me 11 april 22.13 uur
PP Ben toch niet (meer) zwanger ;-( 11 april 19.54 uur
QQ Help! 11 april 17.42 uur
XX Probeer huwelijk te redden, maar weet niet hoe 11 april 13.18 uur
Of zullen we maar gewoon in ons eentje blijven doorploeteren. Tot we er weer vertrouwen in hebben. Tot we weer klaar zijn om onze grappigste, slimste en hipste kant in de etalage te zetten. Tja. Boeiend. Al dat getwitter. ’t Is net echt.
dinsdag 28 april 2009
Klein
Keet heeft vorig jaar voor haar vierde verjaardag een poesje gekregen. Ze heet Toekie. Ik vond Poef wel een leuke naam, maar Keet niet. Dus nu heet ze Toekie Poef. Toekie is van juni, dus nog geen jaar oud. Een maand geleden ontdekten we dat Toekie verliefd was. We signaleerden haar nogal vaak met een grote rode kater uit de straat. Op een ochtend lag ze op het balkon onder de rode kater. Wij vonden dat allemaal erg grappig.
Vorige week voelden we dat Toekie wel erg grote tepeltjes had voor zo’n klein poesje. Tijd voor wat googelen en voor een afspraak met de dierenarts. Een poes blijkt slechts twee maanden zwanger te zijn. Er kunnen bij de bevalling dingen mis gaan en het zou mooi zijn als je de poes binnen kunt houden. Geef haar een plekje waar ze zich kan terugtrekken, bijvoorbeeld een kartonnen doos van 50 x 50 centimeter. “Definitely” tijd voor een bezoek aan de dierenarts. Ik moet me als een gek gaan voorbereiden op dit gebeuren.
Vrijdagochtend: Keet, Toekie en ik staan in de kamer van onze dierendokter. Die we sinds de dood van Poezie, vier jaar geleden, niet meer hebben gezien.
“Dit is Toekie, ik denk dat ze zwanger is. We hebben haar betrapt onder een rode kater en nu heeft ze hele grote tepels.”
“En je hebt er niet aan gedacht om haar de pil te geven?”
“Uh, nee.”
“Is ze krols geweest?”
“Ik denk het wel. Ze lag onder die rode kater.”
De dierenarts voelt aan Toekie en bevestigt ons vermoeden.
“Is ze al geënt?”
“Nee…..”
“Wormenkuur?”
“Ook niet.”
“Zullen we Toekie maar even helemaal checken nu ze hier toch is?”
“Dat is misschien wel een goed idee.”
De dierenarts kijkt in Toekies oren, en voelt in haar nekje.
“Dat bandje zit wel erg strak.” Ze doet hem los. “Ach poesje toch, dat is beter hè. Ja ja, ze groeien. Thuis maar even een extra gaatje maken in dat bandje.”
Er volgt een hele uitleg over de anticonceptiepil, entingen die niet direct na de bevalling mogen en wormenkuren en de volksgezondheid. Ondertussen waarschuwt de dierenarts dat Keet niet met haar mond tegen de behandeltafel mag staan. Ik probeer me te concentreren op alle instructies die ik krijg. Want één keer een nestje kittens is heus wel leuk, maar ook genoeg. En de volksgezondheid vind ik ook belangrijk. Ik krijg een tasje met wormenkuur en pil mee. Gelukkig staan de instructies op de etiketjes. Dat van die entingen moet ik maar onthouden.
Een kwartier later en tien centimeter kleiner, sta ik weer buiten met Keet, de poezenreismand en een boekje van “Jan Jans en de Kinderen bij de dierenarts.”
Ik besluit dat we die controleafspraak bij de tandarts nu ook echt maar weer eens moeten maken.
Vorige week voelden we dat Toekie wel erg grote tepeltjes had voor zo’n klein poesje. Tijd voor wat googelen en voor een afspraak met de dierenarts. Een poes blijkt slechts twee maanden zwanger te zijn. Er kunnen bij de bevalling dingen mis gaan en het zou mooi zijn als je de poes binnen kunt houden. Geef haar een plekje waar ze zich kan terugtrekken, bijvoorbeeld een kartonnen doos van 50 x 50 centimeter. “Definitely” tijd voor een bezoek aan de dierenarts. Ik moet me als een gek gaan voorbereiden op dit gebeuren.
Vrijdagochtend: Keet, Toekie en ik staan in de kamer van onze dierendokter. Die we sinds de dood van Poezie, vier jaar geleden, niet meer hebben gezien.
“Dit is Toekie, ik denk dat ze zwanger is. We hebben haar betrapt onder een rode kater en nu heeft ze hele grote tepels.”
“En je hebt er niet aan gedacht om haar de pil te geven?”
“Uh, nee.”
“Is ze krols geweest?”
“Ik denk het wel. Ze lag onder die rode kater.”
De dierenarts voelt aan Toekie en bevestigt ons vermoeden.
“Is ze al geënt?”
“Nee…..”
“Wormenkuur?”
“Ook niet.”
“Zullen we Toekie maar even helemaal checken nu ze hier toch is?”
“Dat is misschien wel een goed idee.”
De dierenarts kijkt in Toekies oren, en voelt in haar nekje.
“Dat bandje zit wel erg strak.” Ze doet hem los. “Ach poesje toch, dat is beter hè. Ja ja, ze groeien. Thuis maar even een extra gaatje maken in dat bandje.”
Er volgt een hele uitleg over de anticonceptiepil, entingen die niet direct na de bevalling mogen en wormenkuren en de volksgezondheid. Ondertussen waarschuwt de dierenarts dat Keet niet met haar mond tegen de behandeltafel mag staan. Ik probeer me te concentreren op alle instructies die ik krijg. Want één keer een nestje kittens is heus wel leuk, maar ook genoeg. En de volksgezondheid vind ik ook belangrijk. Ik krijg een tasje met wormenkuur en pil mee. Gelukkig staan de instructies op de etiketjes. Dat van die entingen moet ik maar onthouden.
Een kwartier later en tien centimeter kleiner, sta ik weer buiten met Keet, de poezenreismand en een boekje van “Jan Jans en de Kinderen bij de dierenarts.”
Ik besluit dat we die controleafspraak bij de tandarts nu ook echt maar weer eens moeten maken.
zondag 29 maart 2009
Het mooiste meisje van de klas
Beste Jaap Jongbloed,
Ik was zes toen het mooiste meisje van de klas en ik vriendinnetjes werden. We zaten op onze eerste schooldag naast elkaar en waren vanaf toen beste vriendinnen. Ze was schattig, blond en klein en alle jongens waren verliefd op haar. Ze kon goed dansen en goed sporten. Ze zoende al met jongens, toen ik dat nog lang niet durfde. We waren dertien toen we als John Travolta en Olivia Newton John de eerste prijs wonnen van de lokale talentenjacht. Ik was John.
Toen we 16 waren, ging ze mee op vakantie naar Riccione. De Italiaanse jongens riepen haar na op de boulevard. Zij kwam gratis de dure discotheek in, en ik mocht mee naar binnen.
Daarna liepen onze paden steeds verder uit elkaar. Maar we verloren elkaar nooit helemaal uit het oog. Ik ging studeren in Utrecht en zij werken in een Amsterdams grand café. Ik stapelde er een studie bovenop, zij werd vertegenwoordiger. Ik vond mijn draai in wat ik deed, zij bleef zoekende. Ze vond het niet in Nederland, en zocht het in verre oorden. Werd “Gentil Organisateur” bij Club Med en belandde op exotische plekken.
Onze beider liefdeslevens verliepen in die tijd niet over rozen. We bleven allebei zoekende, daarin herkenden we elkaar. De verliefde jongens uit de klas zaten eigenlijk nooit in haar “league”. Het lukte haar altijd om met een verrassender exemplaar te komen. Op de middelbare school kaapte ze de langharige F. uit de hechte Molukse gemeenschap. In Amsterdam kreeg ze niets met de collega uit het grand café, maar met de getrouwde en twintig jaar oudere horecabaas.
Ook de zonnige oorden bracht haar niet het gewenste leven. Ze probeerde het nog een tijdje bij haar Amerikaanse vriendje in Lake Taho, bij haar vader in Rotterdam, toch weer bij Club Med en in de suburbs van Parijs.
We troffen elkaar niet vaak. Soms met maanden er tussen. Soms jaren. Soms kwam ze niet opdagen. Soms kwam ze toch. Uren later. Soms had ze toch maar even geblowd voor ze kwam. En toen hoorde ik heel lang niets van haar. Ze was opgenomen geweest. De combinatie van drank, drugs en de erfelijke manisch depressiviteit bleken bijna fataal. De eerste keer dat ik haar weer trof, zag ik een nerveuze, door de medicijnen opgezwollen vrouw met bruine tanden. We aten samen pizza en op de terugweg naar huis huilde ik heel hard.
Beste Jaap, het schijnt nu weer goed te gaan met het mooiste meisje van de klas. Zij woont in Suriname. Afgekickt van drank en drugs is ze haar nieuwe liefde achterna gegaan. Ze gaat over drie weken trouwen. Een happy ending after all? Haar prins op het witte paard is een oudere man met snor en gleufhoed. Een man met zeven kinderen in Suriname en Nederland. Ik hoop dat hij lief voor haar is. En blijft.
Wat denk je: zou dit mijn mooiste meisje uit de klas goeie televisie kunnen opleveren?
Ik was zes toen het mooiste meisje van de klas en ik vriendinnetjes werden. We zaten op onze eerste schooldag naast elkaar en waren vanaf toen beste vriendinnen. Ze was schattig, blond en klein en alle jongens waren verliefd op haar. Ze kon goed dansen en goed sporten. Ze zoende al met jongens, toen ik dat nog lang niet durfde. We waren dertien toen we als John Travolta en Olivia Newton John de eerste prijs wonnen van de lokale talentenjacht. Ik was John.
Toen we 16 waren, ging ze mee op vakantie naar Riccione. De Italiaanse jongens riepen haar na op de boulevard. Zij kwam gratis de dure discotheek in, en ik mocht mee naar binnen.
Daarna liepen onze paden steeds verder uit elkaar. Maar we verloren elkaar nooit helemaal uit het oog. Ik ging studeren in Utrecht en zij werken in een Amsterdams grand café. Ik stapelde er een studie bovenop, zij werd vertegenwoordiger. Ik vond mijn draai in wat ik deed, zij bleef zoekende. Ze vond het niet in Nederland, en zocht het in verre oorden. Werd “Gentil Organisateur” bij Club Med en belandde op exotische plekken.
Onze beider liefdeslevens verliepen in die tijd niet over rozen. We bleven allebei zoekende, daarin herkenden we elkaar. De verliefde jongens uit de klas zaten eigenlijk nooit in haar “league”. Het lukte haar altijd om met een verrassender exemplaar te komen. Op de middelbare school kaapte ze de langharige F. uit de hechte Molukse gemeenschap. In Amsterdam kreeg ze niets met de collega uit het grand café, maar met de getrouwde en twintig jaar oudere horecabaas.
Ook de zonnige oorden bracht haar niet het gewenste leven. Ze probeerde het nog een tijdje bij haar Amerikaanse vriendje in Lake Taho, bij haar vader in Rotterdam, toch weer bij Club Med en in de suburbs van Parijs.
We troffen elkaar niet vaak. Soms met maanden er tussen. Soms jaren. Soms kwam ze niet opdagen. Soms kwam ze toch. Uren later. Soms had ze toch maar even geblowd voor ze kwam. En toen hoorde ik heel lang niets van haar. Ze was opgenomen geweest. De combinatie van drank, drugs en de erfelijke manisch depressiviteit bleken bijna fataal. De eerste keer dat ik haar weer trof, zag ik een nerveuze, door de medicijnen opgezwollen vrouw met bruine tanden. We aten samen pizza en op de terugweg naar huis huilde ik heel hard.
Beste Jaap, het schijnt nu weer goed te gaan met het mooiste meisje van de klas. Zij woont in Suriname. Afgekickt van drank en drugs is ze haar nieuwe liefde achterna gegaan. Ze gaat over drie weken trouwen. Een happy ending after all? Haar prins op het witte paard is een oudere man met snor en gleufhoed. Een man met zeven kinderen in Suriname en Nederland. Ik hoop dat hij lief voor haar is. En blijft.
Wat denk je: zou dit mijn mooiste meisje uit de klas goeie televisie kunnen opleveren?
woensdag 11 maart 2009
Virus
Het begon een tijdje terug. Toen ik weer een keertje in de kroeg was op vrijdagavond. Ik was met rokers en ondervond voor het eerst de gevolgen van het nieuwe rookbeleid. Ik zat namelijk opeens alleen aan de stamtafel. De rokers stonden in de kou op het terras. Ik bleef niet lang alleen. Naast mij plofte een vage bekende uit mijn studentenverleden. Ik had hem niets te melden. Hij zag er nog precies uit als in de studententijd, slechts een paar kilo zwaarder. Hij vertelde wat hij zoal had meegemaakt de laatste jaren en er ontstond ook een gesprek over mijn recente verleden en daarbij behorende flashbacks. Een gesprek dat ik eigenlijk niet wilde (te persoonlijk), maar wat ik op de een of andere manier niet teruggedraaid kreeg. Opeens zei de vage bekende: “je zegt steeds zeg maar. Daar moet je eens mee ophouden.” Ik verwenste hem in stilte. Wat dacht die gast wel niet? Desondanks zette ons gesprek zich voort en betrapte hij mij op steeds meer “zeg maars”. Hij was irritant, maar had wel gelijk.
En sindsdien is er geen houden meer aan. Ik kan niet meer normaal naar mensen luisteren. Want ik blijk niet de enige die dit vaak zegt. En de vage bekende was niet de enige die het was opgevallen. Een paar weken later werd er in de NRC Next in de rubriek ‘taal voor de mensen’ ook een column aan gewijd. Hierin de uitleg dat we het zeggen omdat we “in het leven altijd graag een slag om de arm houden. O wee als je ergens aan gehouden zou kunnen worden.” Tja, dat kan zeg maar waar zijn. Maar is het dan nodig om het in bijna iedere zin te zeggen? Gaan we op Amerikanen lijken die overal “it’s like” of “you know” tussen proppen?
Ik mag dan wel neerlandicus zijn, ik ben geen taalpurist. Het maakt mij niet uit hoe je iets zegt, het maakt me niet uit of iemand taalfouten maakt. Als we elkaar maar begrijpen. Maar het “zeg maar-virus” laat me niet los. Ik leid er onder. Ik ben een dwangmatige zeg maar-teller geworden. Kan me niet meer concentreren tijdens mijn werk, omdat ook mijn collega’s het virus onder de leden blijken te hebben. Kan geen talkshow op TV meer kijken zonder te tellen. En zelfs tijdens mijn cursus “verhalen schrijven” gisteren zat de feedback van onze schrijfmeester vol met ZM’s. Zonde. Hij had een goed verhaal. De slag om de arm was niet nodig.
Ik sluit me bij mijn tussentijdse conclusie dus toch maar aan bij de “slag om de arm-verklaring”. Het lijkt er namelijk wel op dat hoe onzekerder iemand is, des te meer ZM’s er in een verhaal voorkomen. Heb je net op je poker-face geoefend en je blos onder controle wordt je getroffen door dit virus. Best balen.
En sindsdien is er geen houden meer aan. Ik kan niet meer normaal naar mensen luisteren. Want ik blijk niet de enige die dit vaak zegt. En de vage bekende was niet de enige die het was opgevallen. Een paar weken later werd er in de NRC Next in de rubriek ‘taal voor de mensen’ ook een column aan gewijd. Hierin de uitleg dat we het zeggen omdat we “in het leven altijd graag een slag om de arm houden. O wee als je ergens aan gehouden zou kunnen worden.” Tja, dat kan zeg maar waar zijn. Maar is het dan nodig om het in bijna iedere zin te zeggen? Gaan we op Amerikanen lijken die overal “it’s like” of “you know” tussen proppen?
Ik mag dan wel neerlandicus zijn, ik ben geen taalpurist. Het maakt mij niet uit hoe je iets zegt, het maakt me niet uit of iemand taalfouten maakt. Als we elkaar maar begrijpen. Maar het “zeg maar-virus” laat me niet los. Ik leid er onder. Ik ben een dwangmatige zeg maar-teller geworden. Kan me niet meer concentreren tijdens mijn werk, omdat ook mijn collega’s het virus onder de leden blijken te hebben. Kan geen talkshow op TV meer kijken zonder te tellen. En zelfs tijdens mijn cursus “verhalen schrijven” gisteren zat de feedback van onze schrijfmeester vol met ZM’s. Zonde. Hij had een goed verhaal. De slag om de arm was niet nodig.
Ik sluit me bij mijn tussentijdse conclusie dus toch maar aan bij de “slag om de arm-verklaring”. Het lijkt er namelijk wel op dat hoe onzekerder iemand is, des te meer ZM’s er in een verhaal voorkomen. Heb je net op je poker-face geoefend en je blos onder controle wordt je getroffen door dit virus. Best balen.
zondag 15 februari 2009
Valentijnsdag
Het was toeval dat we juist op 14 februari een date hadden. Maar dat we niet de enigen waren, dat was duidelijk. Als je uit eten wilt op Valentijnsdag, kan je dat beter niet op de dag zelf verzinnen.
We hadden het rijk alleen. Keet was net opgehaald door opa en oma en H. kreeg een migraineaanval. Al met al was het dus maar de vraag of deze “vrije avond” een romantische invulling zou krijgen. Maar na 1,5 uur slaap, slechte zaterdagmiddagtelevisie vanuit bed, chips en sinas, en wat twijfels, besloten we toch een poging te wagen. “Als het niet gaat, gaan we gewoon naar huis,” stel ik H. gerust. Zonder reservering op zak stappen we op de fiets en besluiten in de buurt wat te zoeken. Dichterbij en misschien meer kans op een tafel dan in de romantische binnenstad. Na afwijzing één in Oog in Al, fietsen we richting Kroeselaan. Langs de Jaarbeurs, Veilinghaven en restaurant Divinatio (moeten we nog een keer heen). We komen tot de conclusie dat dit fietstochtje al de moeite waard is, omdat we ons opeens toerist in eigen stad voelen. Dit stuk Utrecht is leuk.
We fietsen verder over de Veilinghavenkade en H. wijst me op de platbodems en de moderne appartementen. Omdat we naar rechts kijken, missen we bijna de Japanner op links. Hé Japanner? Ziet er best aardig uit en niet vol. En sushi is net wat we nodig hebben!
De opperjapanner van de tent (of is hij nou chinees?) heeft ook geen rekening gehouden met Valentijnsdag. Hij heeft het druk. Hij rent zelfs. Hij heeft zweetdruppeltjes op zijn bovenlip, heeft soms een lijst met reserveringen in zijn hand en soms een stapel bordjes. Maar hij heeft uiteindelijk wel een plek voor ons bij de bakplaat, waar nog drie andere stellen zitten. Daar hebben we ruimschoots de tijd om de chaos te aanschouwen. We zijn nu driekwartier binnen en niemand heeft nog gevraagd wat we willen drinken. We zijn niet de enigen waarbij niets gebeurd. De onrust en het ongenoegen van de gasten om ons heen is voelbaar. We komen er achter dat we in een “eat-as-much-as-you-can-Japanner” zitten. Een grote Utrechtse man loopt voor de derde keer naar buiten met zijn pakkie shag. Onze bakplaatgenoten krijgen langzamerhand een band. De avond wordt steeds grappiger. Maar een wijntje erbij zou wel leuk zijn.
Een dik uur nadat we binnen zijn krijgen we onze fles wijn, van de manager himself. Hij licht het yahtzeekaartje toe waarop we kunnen bestellen wat we opkunnen, “maar,” zegt hij er bij “verspilling wordt niet gewaardeerd”. Als je meer bestelt dan je opkunt dan betaal je één euro per stuk voor wat je laat liggen. De sushi smaakt goed. De teppan yaki van de bakplaat ook. De Japanner gaat steeds meer op een steengrillrestaurant lijken. H.’s migraine komt terug, waardoor we bijna die vierde ronde sushi alsnog moeten betalen. Alle ingrediënten voor een slechte avond waren aanwezig, en toch: het was de leukste Valentijnsdag ooit.
We hadden het rijk alleen. Keet was net opgehaald door opa en oma en H. kreeg een migraineaanval. Al met al was het dus maar de vraag of deze “vrije avond” een romantische invulling zou krijgen. Maar na 1,5 uur slaap, slechte zaterdagmiddagtelevisie vanuit bed, chips en sinas, en wat twijfels, besloten we toch een poging te wagen. “Als het niet gaat, gaan we gewoon naar huis,” stel ik H. gerust. Zonder reservering op zak stappen we op de fiets en besluiten in de buurt wat te zoeken. Dichterbij en misschien meer kans op een tafel dan in de romantische binnenstad. Na afwijzing één in Oog in Al, fietsen we richting Kroeselaan. Langs de Jaarbeurs, Veilinghaven en restaurant Divinatio (moeten we nog een keer heen). We komen tot de conclusie dat dit fietstochtje al de moeite waard is, omdat we ons opeens toerist in eigen stad voelen. Dit stuk Utrecht is leuk.
We fietsen verder over de Veilinghavenkade en H. wijst me op de platbodems en de moderne appartementen. Omdat we naar rechts kijken, missen we bijna de Japanner op links. Hé Japanner? Ziet er best aardig uit en niet vol. En sushi is net wat we nodig hebben!
De opperjapanner van de tent (of is hij nou chinees?) heeft ook geen rekening gehouden met Valentijnsdag. Hij heeft het druk. Hij rent zelfs. Hij heeft zweetdruppeltjes op zijn bovenlip, heeft soms een lijst met reserveringen in zijn hand en soms een stapel bordjes. Maar hij heeft uiteindelijk wel een plek voor ons bij de bakplaat, waar nog drie andere stellen zitten. Daar hebben we ruimschoots de tijd om de chaos te aanschouwen. We zijn nu driekwartier binnen en niemand heeft nog gevraagd wat we willen drinken. We zijn niet de enigen waarbij niets gebeurd. De onrust en het ongenoegen van de gasten om ons heen is voelbaar. We komen er achter dat we in een “eat-as-much-as-you-can-Japanner” zitten. Een grote Utrechtse man loopt voor de derde keer naar buiten met zijn pakkie shag. Onze bakplaatgenoten krijgen langzamerhand een band. De avond wordt steeds grappiger. Maar een wijntje erbij zou wel leuk zijn.
Een dik uur nadat we binnen zijn krijgen we onze fles wijn, van de manager himself. Hij licht het yahtzeekaartje toe waarop we kunnen bestellen wat we opkunnen, “maar,” zegt hij er bij “verspilling wordt niet gewaardeerd”. Als je meer bestelt dan je opkunt dan betaal je één euro per stuk voor wat je laat liggen. De sushi smaakt goed. De teppan yaki van de bakplaat ook. De Japanner gaat steeds meer op een steengrillrestaurant lijken. H.’s migraine komt terug, waardoor we bijna die vierde ronde sushi alsnog moeten betalen. Alle ingrediënten voor een slechte avond waren aanwezig, en toch: het was de leukste Valentijnsdag ooit.
donderdag 5 februari 2009
Zondagskind
Omdat het leven al ingewikkeld genoeg is, geven we labels aan mensen of stoppen we ze in een hokje. Zo heeft Keet al het label “tomboy”, heeft een hele groep Nederlanders het label “kut-marrokaan” en dacht ik altijd dat ik een zondagskind was. En als je maar vaak genoeg dat label hoort dan ga je er zelf ook in geloven. En grote kans dat je je er naar gaat gedragen.
Heb je eenmaal een beeld van iemand (of van jezelf), dan maakt het eigenlijk niet zoveel uit wat je doet, want wat je ook doet het bevestigd dit beeld. Als vriendin D. vlak voor vertrek haar koffer nog één keer checkt, is ze een controlfreak. Als M. dit op het laatste moment doet, bewijst dit wat een chaoot ze is.
Ik heb best veel geluk gehad in het leven. Mijn schoolloopbaan verliep altijd soepel, heb leuke banen, mooie reizen gemaakt en ben omringd door goede vrienden. Ik lijk altijd net op het juist moment op de juiste plaats te zijn. Ik ben een geluksvogel! Een zondagskind!
Ik heb dat wat ik bereikt heb nooit als bijzonder ervaren. Dat ik tijdens mijn werk bij een trainingsbureau als jongste van het team teamleider werd, ach ik was op het juiste moment op de juiste plek. Dat ik op mijn 19e twee maanden door Amerika trok, op mijn 24e drie maanden naar Griekenland kon en op het hoogtepunt van mijn carrière toch nog de ruimte kreeg om twee maanden door Zuidoost Azië te reizen. Tja, aan mazzeltjes ontbreekt het mij niet. Dat ik ook nu op mijn werk degenen ben die op het juiste moment door kan groeien, ook dat lijkt niet meer dan logisch. Bijzonder? Je bent een zondagskind of je bent het niet. Niks om trots op te zijn.
Maar nu ben ik het zat! Het is tijd voor een nieuwe visie. Want ik zie andere zondagskinderen om me heen die ik bewonder, die bergen verzetten en die het niet eens doorhebben. Die het zichzelf onnodig moeilijk maken en niet beseffen hoe bijzonder ze zijn. Wij zondagskinderen krijgen het misschien vergeleken met anderen ogenschijnlijk gemakkelijk voor elkaar, maar dat betekent niet dat het minder waard is. Het is juist speciaal!
Ik had al het vermoeden dat ik toevallig ook ben gaan samenwonen met een zondagskind. Toen ik dat op een ochtend in bed verifieerde antwoordde H: “Ja…….… maar ik vind eigenlijk dat ik mezelf daarmee tekort doe.” En dat was eigenlijk precies wat ik niet onder woorden kon brengen.
-------------------------------------------------
Godfried Bomans schreef een sprookje "zondagskind". Zijn versie bevalt me ook wel!
Heb je eenmaal een beeld van iemand (of van jezelf), dan maakt het eigenlijk niet zoveel uit wat je doet, want wat je ook doet het bevestigd dit beeld. Als vriendin D. vlak voor vertrek haar koffer nog één keer checkt, is ze een controlfreak. Als M. dit op het laatste moment doet, bewijst dit wat een chaoot ze is.
Ik heb best veel geluk gehad in het leven. Mijn schoolloopbaan verliep altijd soepel, heb leuke banen, mooie reizen gemaakt en ben omringd door goede vrienden. Ik lijk altijd net op het juist moment op de juiste plaats te zijn. Ik ben een geluksvogel! Een zondagskind!
Ik heb dat wat ik bereikt heb nooit als bijzonder ervaren. Dat ik tijdens mijn werk bij een trainingsbureau als jongste van het team teamleider werd, ach ik was op het juiste moment op de juiste plek. Dat ik op mijn 19e twee maanden door Amerika trok, op mijn 24e drie maanden naar Griekenland kon en op het hoogtepunt van mijn carrière toch nog de ruimte kreeg om twee maanden door Zuidoost Azië te reizen. Tja, aan mazzeltjes ontbreekt het mij niet. Dat ik ook nu op mijn werk degenen ben die op het juiste moment door kan groeien, ook dat lijkt niet meer dan logisch. Bijzonder? Je bent een zondagskind of je bent het niet. Niks om trots op te zijn.
Maar nu ben ik het zat! Het is tijd voor een nieuwe visie. Want ik zie andere zondagskinderen om me heen die ik bewonder, die bergen verzetten en die het niet eens doorhebben. Die het zichzelf onnodig moeilijk maken en niet beseffen hoe bijzonder ze zijn. Wij zondagskinderen krijgen het misschien vergeleken met anderen ogenschijnlijk gemakkelijk voor elkaar, maar dat betekent niet dat het minder waard is. Het is juist speciaal!
Ik had al het vermoeden dat ik toevallig ook ben gaan samenwonen met een zondagskind. Toen ik dat op een ochtend in bed verifieerde antwoordde H: “Ja…….… maar ik vind eigenlijk dat ik mezelf daarmee tekort doe.” En dat was eigenlijk precies wat ik niet onder woorden kon brengen.
-------------------------------------------------
Godfried Bomans schreef een sprookje "zondagskind". Zijn versie bevalt me ook wel!
zondag 25 januari 2009
Tomboy
'Als een meisje in de baarmoeder is blootgesteld aan grote hoeveelheden mannelijke hormonen, dan kan ze na de geboorte meer mannelijk gedrag vertonen.' Ja, ja. En wij maar denken dat we er invloed op hadden. Toen ik zwanger was en we dachten dat we een dochter zouden krijgen, hoopten we dat het wel een stoer meisje zou zijn. Geen prinsesje. Bij ons geen roze in huis. Nee, zo’n stoere wilden wij. We zijn ruim vier jaar verder en we kunnen stellen dat onze wens is uitgekomen. Hoewel iedereen voorspelde dat de roze periode nog wel zou komen, hebben we ‘m bij Keet nog steeds niet gezien.
Vanaf dat ze twee jaar is heeft Keet al kort haar. Om haar toch niet te veel op een jongetje te laten lijken, hijs ik haar zo veel mogelijk in jurkjes en leggings. Geen roze jurkjes met roesjes en strikjes, maar overduidelijk jurkjes. Als ze groot is wil ze graag skateboarder worden, en haar eerste verjaardagspartijtje was een piratenfeestje. Volgend jaar een indianenfeest. Vuurwerk afsteken vindt ze absoluut niet eng en stoeien kan niet wild genoeg gaan.
De laatste weken is ze iets te veel doorgeschoten naar mijn mening. Als ik haar aanspreek als Keet (zo hebben we haar tenslotte genoemd) zegt ze: “nee ik ben Andere-ik en ik ben een jongen.” Jurken aantrekken gaat niet meer zo soepel. Vooral niet nu ze sinds een paar dagen weer terug is in haar piratenfase. En nu ze dezelfde Nike’s heeft als haar vader, krijg ik haar laarzen ook minder goed aan.
Wij dachten dus dat onze missie was geslaagd. Tot er deze week iemand bij ons was die er meer over wist te vertellen. Iets met testosteron en zwangerschap. Hij wist het niet meer precies, maar ik was getriggerd. Gister googelde ik tussen het piratenspel door de woorden “zwangerschap + testosteron + stress + meisje + jongensgedrag”. En jawel hoor, daar stond het. “Als een meisje in de baarmoeder is blootgesteld aan grote hoeveelheden mannelijke hormonen ..etc.” En testosteron wordt aangemaakt bij stress. Die was er wel tijdens de zwangerschap.
Dus al onze oude theorieën kunnen overboord. De kiem van dit gedrag is al heel vroeg gelegd. Waarschijnlijk in april toen I. zo nodig moest overlijden, toen we op mijn werk acht mensen moesten ontslaan, toen er een hooikoorts overheen kwam en mijn haar ook nog slecht was geknipt. Het komt dus niet doordat we zelf zulke stoere ouders zijn, doordat ik zelf niet een echt meisje-meisje ben. En niet doordat we haar een stoere naam hebben gegeven in plaats van Willemijn of Madelief.
Toen ik destijds aan de verloskundige vroeg of de periode van stress invloed zou hebben, stelde ze mij gerust en zei dat er in oorlogsgebieden ook gezonde kinderen worden geboren. Het zou geen invloed hebben op het kindje. Maar nu weten we beter. We hebben de tomboy die we altijd wilden. Ik hoop dat ik die drie leuke jurken voor deze zomer niet voor niets heb gekocht.
Vanaf dat ze twee jaar is heeft Keet al kort haar. Om haar toch niet te veel op een jongetje te laten lijken, hijs ik haar zo veel mogelijk in jurkjes en leggings. Geen roze jurkjes met roesjes en strikjes, maar overduidelijk jurkjes. Als ze groot is wil ze graag skateboarder worden, en haar eerste verjaardagspartijtje was een piratenfeestje. Volgend jaar een indianenfeest. Vuurwerk afsteken vindt ze absoluut niet eng en stoeien kan niet wild genoeg gaan.
De laatste weken is ze iets te veel doorgeschoten naar mijn mening. Als ik haar aanspreek als Keet (zo hebben we haar tenslotte genoemd) zegt ze: “nee ik ben Andere-ik en ik ben een jongen.” Jurken aantrekken gaat niet meer zo soepel. Vooral niet nu ze sinds een paar dagen weer terug is in haar piratenfase. En nu ze dezelfde Nike’s heeft als haar vader, krijg ik haar laarzen ook minder goed aan.
Wij dachten dus dat onze missie was geslaagd. Tot er deze week iemand bij ons was die er meer over wist te vertellen. Iets met testosteron en zwangerschap. Hij wist het niet meer precies, maar ik was getriggerd. Gister googelde ik tussen het piratenspel door de woorden “zwangerschap + testosteron + stress + meisje + jongensgedrag”. En jawel hoor, daar stond het. “Als een meisje in de baarmoeder is blootgesteld aan grote hoeveelheden mannelijke hormonen ..etc.” En testosteron wordt aangemaakt bij stress. Die was er wel tijdens de zwangerschap.
Dus al onze oude theorieën kunnen overboord. De kiem van dit gedrag is al heel vroeg gelegd. Waarschijnlijk in april toen I. zo nodig moest overlijden, toen we op mijn werk acht mensen moesten ontslaan, toen er een hooikoorts overheen kwam en mijn haar ook nog slecht was geknipt. Het komt dus niet doordat we zelf zulke stoere ouders zijn, doordat ik zelf niet een echt meisje-meisje ben. En niet doordat we haar een stoere naam hebben gegeven in plaats van Willemijn of Madelief.
Toen ik destijds aan de verloskundige vroeg of de periode van stress invloed zou hebben, stelde ze mij gerust en zei dat er in oorlogsgebieden ook gezonde kinderen worden geboren. Het zou geen invloed hebben op het kindje. Maar nu weten we beter. We hebben de tomboy die we altijd wilden. Ik hoop dat ik die drie leuke jurken voor deze zomer niet voor niets heb gekocht.
Abonneren op:
Posts (Atom)