maandag 5 december 2011

Kogel

“Mam, ik voel me soms een beetje eenzaam,” zegt Keet als ik haar naar bed breng.
“Ja meid, dat hebben we allemaal wel eens, ” antwoord ik korzelig. “Dat hoort een beetje bij het leven hè.”
Keet gaat nogal lastig slapen en heeft voor het slapen vaak opeens last van buikpijn, groeipijn, hoofdpijn of andere zaken waar ik de rest van de dag nog niets van heb gemerkt. Of ze heeft plots nog honger of dorst, is vergeten te plassen, handen te wassen of is ineens iets heel belangrijks kwijt waar ze dan ter plekke heel verdrietig over is. En vandaag is ze dus ‘soms een beetje eenzaam’. Dat kan natuurlijk. En ik heb zin om in te storten op de bank.
Ze kruipt onder haar dekbed en ik ga nog even naast haar liggen. Iets in mij zegt toch, dat mijn reactie wellicht wat bot en kort door de bocht was. Eenzaamheid, daar heb ik haar nog niet eerder over gehoord. Wel klaagt ze sinds een paar weken over een kogel in haar buik. Althans zo hebben we de buikpijn genoemd waar ze sinds kort last van heeft. Een buikpijn die niet komt doordat ze nog naar de wc moet, of door buikgriep, maar de buikpijn die je hebt als je je ergens druk over maakt. Ging ze eerst elke dag huppelend naar school en in de zomervakantie zonder problemen in haar eentje twee weken met opa en oma naar Griekenland, nu was er opeens die kogel. En de bijbehorende nieuwe eenkennigheid. Ik liet haar huilend achter bij de opvang en een kinderfeestje. Ze zag er tegenop om naar school te gaan en zelfs bij haar opa en oma (ja diezelfde) wilde ze niet dat ik wegging (om vervolgens zodra ik weg was een hele leuke tijd te hebben).
Goed. Een nieuwe fase dus. Wat te doen met een dochter van zeven die eventjes niet goed in haar vel zit.
Is hier iets serieus aan de hand? Een probleem op school waar wij nog niets van afweten? Wordt ze gepest? Krijgt ze thuis niet genoeg aandacht nu er een broertje bij is? Ze kan het zelf nog niet zo goed uitleggen. Geeft in ieder geval aan dat ze niet gepest wordt. Ik gooi nog wat balletjes op, maar de werkelijke reden van de kogel wordt me niet helemaal duidelijk. Dan gooi ik het maar over een andere boeg. We weten misschien niet waar het vandaan komt, maar we kunnen wel kijken hoe we er mee om kunnen gaan. Dus bestel ik een boekje over mindfulness voor kinderen en ’s avonds oefenen we met ademhalen en gedachtes laten wegdrijven. De oefeningen verwateren al na een keer of vier, maar toch heeft het geholpen om te leren dat gedachtes maar gedachtes zijn die je niet per se serieus hoeft te nemen. En dat lijkt al wat te helpen. En het lukt haar ook steeds wat beter om toch onder woorden te brengen wat ze niet leuk vindt. En nu is ze dus soms een beetje eenzaam.
“Waneer is dat dan?” vraag ik haar. En dan vertelt ze dat de andere kinderen tijdens de overblijf soms ruzie maken en dat zij dan niet meedoet en dat die kinderen dan soms dingen tegen de juf zeggen die niet waar zijn. En dat vindt ze dan niet eerlijk, maar dat durft ze dan niet te zeggen. Alhoewel ze die andere kinderen ook het liefst zou willen beschermen. En eigenlijk het liefst iedereen wel wil beschermen.
Wat een echte problemen al. Over loyaliteit. Over eerlijkheid Over vriendschap en er voor elkaar zijn. Daar zou ik ook buikpijn van krijgen. Sterker nog daar heb ik regelmatig buikpijn over gehad. Alleen noemde ik het geen kogel, maar een worm. En was ik in de dertig toen ik dat leerde te benoemen en is zij zeven.

zaterdag 26 november 2011

Voetbal

Het was al een tijdje duidelijk. Ze wilde op voetbal. Ze spaarde voetbalplaatjes, speelde altijd met een bal en had het liefst haar FC Barcelona-shirt aan. Ik dacht dat het misschien over zou gaan en zei: “eerst je zwemdiploma’s A en B halen, daarna mag je op voetbal.” Dat zou nog wel even duren. Ik zag mezelf nog niet langs de lijn staan op druilerige koude zaterdagochtenden. Ik heb geen teamsportachtergrond en vond het niet erg om dat in stand te houden. En het leek mij wel leuk als ze op gitaarles zou gaan. Het schijnt heel goed te zijn om al vroeg te beginnen met een instrument en ze geeft nu trouwens al leuke optredentjes weg met haar kleine akoestische gitaar. Maar de liefde voor de bal bleef. En het zwemdiploma bleef uit. Dat Sinterklaas haar een FC Twente-bal gaf, droeg ook niet bij aan mijn ontmoedigingsbeleid.
In een vlaag van verstandsverbijstering stelde ik op een dag voor om na een ochtend vrijzwemmen eens door te fietsen naar de voetbalclub waar ook meisjesteams schenen te zijn. Met Google maps in mijn hand en Keet achterop, fietsten we door Kanaleneiland naar vvv Zwaluwen. En de hemel brak open. Ze straalde, haar motoriek veranderde, ze baalde ter plekke dat we geen bal bij ons hadden en ze keek gebiologeerd naar de wedstrijd die aan de gang was. Hier was geen twijfel mogelijk, Keet hoorde hier.
Eenmaal thuis surften we naar de website van Zwaluwen en wat bleek: het meisjes F-team zocht nog nieuwe teamgenoten. En toen ik een paar dagen later het nummer belde dat bij de oproep stond, bleek ook nog dat de meisjes op donderdag trainen en dat ze direct mee zou mogen doen. Mijn principes (niet meer dan twee sporten), mijn angst voor het verliezen van de vrije zaterdagen en mijn negatieve gedachtes over de zijlijn waren inmiddels als sneeuw voor de zon verdwenen bij het zien van zoveel verrukking op Keets gezicht.
We zijn maanden verder. De F1M van Zwaluwen doen het goed. Sinds de zomervakantie zijn bijna alle zaterdagen zonnig geweest en zijn we vaak met het hele gezin op het voetbalveld te vinden. Als ‘we’ vroeg moeten spelen is het meestal H. die meegaat. Maar als het even kan gaan we samen. “Mamma, jullie mogen best fanatiek zijn hoor,” had Keet bij de eerste wedstrijd gezegd. En zo ontdek ik kanten van mezelf die ik nog niet kende. Sta te juichen langs de kant. Moedig de meiden luidkeels aan. Ben beretrots dat ze de meeste wedstrijden van de jongens winnen. De taferelen van de Sire-reclame hebben we gelukkig nog nauwelijks meegemaakt. Bij de meisjes van Zwaluwen gaat het tot nu toe allemaal fanatiek, maar positief en wat zijn ze lief voor elkaar. Gisteren kreeg Keet haar vriendenboekje terug van Iza, haar nieuwe voetbalvriendin. Ik keek er in en zag dat ze bij de laatste vraag “wat ik wens voor jou”, had ingevuld: “dat je ook topscoorder wordt.”

Misschien had ik vroeger toch ook een teamsport moeten gaan doen……

donderdag 28 juli 2011

Borsten

Ze kijkt gebiologeerd naar mijn borsten. En steekt vervolgens met een lachend gezicht haar hand in mijn BH. “Pappa, moet je kijken! Grappig!”, lacht ze en inspecteert de inhoud van mijn BH nog eens zorgvuldig. Pappa laat zich op de achtergrond tevreden uit over mijn borsten en dochter (6 jaar) vraagt ondertussen: “Mamma, waarom heb jij eigenlijk borsten?”
Ik leg haar uit dat die er zijn zodat vrouwen baby’s eten kunnen geven. Maar dat lijkt haar geen goede uitleg: “er bestaan toch ook potjes?” is haar reactie.
“Ja”, antwoord ik, “maar dat bestond vroeger nog niet.”
“Ja maar nu wel, dus dan zijn ze nu toch niet meer nodig?”
Ik probeer nog een relaas te doen over borstvoeding en dat dat goed is voor kinderen, maar geloof niet dat het helemaal aankomt. “En,” voeg ik toe, “mannen vinden het ook wel leuk dat vrouwen borsten hebben.”
Dat lijkt ze dan weer wel te begrijpen. “Oja,” zegt ze, “voor het seksen.”
“Seksen pappa en jij ook wel eens?” vraagt ze dan geïnteresseerd.
Ik geef bevestigend antwoord en geef aan dat zij en Teun er anders toch ook niet zouden zijn.
“Maar dat heb ik nog nooit gezien,” zegt ze dan verbaasd. “Hoe gaat dat dan?”
Ik vertel iets over bloot tegen elkaar aanliggen en kussen en knuffelen en piemels. En dat grote mensen dat liever doen als ze alleen zijn, zonder kinderen er bij dus. Ze luistert aandachtig. Maar echt tevreden is ze niet.
“Ik snap het nog niet, zegt ze, “mag ik het een keer zien?” Ik verslik me bijna in mijn thee.
Ik dacht altijd dat het voor ieder kind de ‘worst nightmare’ was om zijn of haar ouders te zien seks
en. Het idee om mijn dochter in ons bed uit te nodigen spreekt me ook niet direct aan. Bovendien ben ik iedere nacht al tevergeefs mijn best aan het doen om haar babybroertje uit ons bed te weren.
“Dat lijkt me niet zo’n goed idee,” antwoord ik dan ook. “We halen er binnenkort wel een boek over in de bieb oke?” Gelukkig. Ze lijkt het hier mee eens te zijn, haalt haar handen uit mijn BH en gaat met de Playmobil spelen.

woensdag 11 mei 2011

Short Story 6: Wachten

Het is een prachtige dag om op Schiphol rond te lopen. De lucht is strak blauw en iedereen lijkt in vakantiestemming. Het is precies zoals Annabella het voor zich had gezien. De perfecte dag om Farid op te halen. Ze loopt door de stationshal richting de aankomsthal. Rustig. Ze heeft geen haast. Zijn vliegtuig landt pas over een half uur. Het liefst zou ze rennen, huppelen, maar ze houdt zich in. En doet alsof het een gewone dag is.
In de aankomsthal tuurt ze op de monitoren met aankomsttijden. Haar ogen scannen de
informatie: 10.25 uur Teharan, Iran Air. Nog geen nieuwe informatie. In ieder geval geen vertraging gemeld.
“En ….. komt’ie op tijd aan?”
Ze kijkt naar links. Heeft hij het tegen haar? Ze kijkt in het lachende gezicht van een oudere man.
“Uuh, ik geloof het wel,” antwoordt ze de man met een enorme lach op haar gezicht. Het is duidelijk, ze kan het niet verbergen. En de wereld mag het weten ook.
“Geniet er maar van,” knikt hij haar toe, met iets van weemoed in zijn ogen. Alsof hij wil toevoegen ‘voor je ’t weet is het voorbij.’
“Dat zal wel lukken!”
Ze doodt de tijd in de hal door wat heen en weer te lopen en af en toe haar iPhone te checken op nieuwe berichten en tweets. Maar ze is te onrustig om echt te lezen. De adrenaline giert door haar lijf, niets komt binnen en de tijd tikt stroperig door.
Maar haar wachten wordt beloond. “Geland” verschijnt er opeens op het bord bij de vlucht van Farid.
“Farid, Farid,” zingt haar hart. De man met de zachte ogen. De zachte stem. De man die haar kan laten lachen. Die haar de zonnige kant van het leven liet zien na haar borstoperatie. Ze gaat op haar tenen staan om te kijken of er al mensen bij de bagageband staan. Hoeveel tijd zit er eigenlijk tussen het landen en door de douane komen? Hoe snel zullen zijn koffers uit het vliegtuig komen. Maar de hal is nog te leeg. Er lopen alleen een handje vol te bruine vakantiegangers die op hun koffers uit Ibiza wachten.
Haar hart bonst nu in haar keel. Het is een jaar en twee maanden geleden dat ze hem tegen zich aan heeft gevoeld. Eerder kon hij niet komen. Kon hij zijn familie niet verlaten. Maar vorige maand kwam het bericht dat hij er klaar voor was. Dat ze eindelijk herenigd zouden worden.
Om haar heen wordt het drukker. Naast haar een grote familie in traditionele kleding. Ze dringen zich voor het raam. Drukken haar opzij. Ze probeert vast te houden aan haar plekje. Zodat ze hem kan zien zodra hij de hal in komt.
Als de dag van gisteren ziet ze hem nog door de douane verdwijnen. Ook op Schiphol, maar dan in de omgekeerde wereld. Toen verdween hij in de mensenmenigte achter de douane en wist ze niet wanneer ze hem terug zou zien.
Haar hart maakt een sprongetje als ze de mensen naast haar hoort roepen en ziet zwaaien. Zij hebben hun man, oom of vader al gezien. En dat laten ze niet ongemerkt. Ze gaat nog meer op haar tenen staan, alsof die centimeter wat uitmaakt. Ze tuurt, ze knippert en focust opnieuw. Maar ze ziet hem nog niet.
Zodra hij haar vertelde dat hij kon komen heeft Annabella hem het geld gestuurd. Zodat ze zeker wist dat het zou lukken. Met nog wat extra geld, voor zijn familie. Ze wist dat hij zich daar goed bij zou voelen. Hij was er geen man naar om zijn familie in de steek te laten. Hij had het ticket direct geboekt en het geld dat hij overhield aan zijn moeder geschonken. Ze was dronken van geluk geweest toen hij de vluchtgegevens mailde. Ze hadden elkaar via Skype bemint, hun liefdesverklaringen waren via de digitale snelweg altijd goed overgekomen. Maar ’s avonds als de computer uit was, als ze alleen in bed lag was ze eenzaam. Voelde ze zich afgesneden. Voelde ze de huid trekken waar ooit haar borst had gezeten. En moest ze heel hard haar best doen om zich zijn handen op haar lijf te herinneren. De handen die haar met én zonder borst hadden bewonderd. Die ervoor zorgden dat ze zich niet minder voelde dan ze ooit was.
De hal staat nu vol. De koffers draaien over de bagageband en de eerste bagage wordt al van de band getrokken. Maar ze heeft Farid nog niet ontdekt. Waar zal hij zijn? Zou uitgerekend hij er door de douane zijn uitgepikt?
Achter haar begint nu ook rumoer te ontstaan. Overal ziet ze lachende gezichten. Maar geen Farid. Hij staat vast achteraan. Bescheiden als hij is. Ze heeft vast niet goed gekeken. En door al die families om haar heen kan hij haar natuurlijk ook niet zien. Misschien kan ze beter om de hoek staan. Ze wurmt zich door de menigte naar de andere kant van het raam. En probeert ondertussen de hal niet uit het oog te verliezen.
“Farid, Farid, waar ben je?”
Ze gelooft in telepathie. Als ze maar hard genoeg aan hem denkt, komt hij vast opeens te voorschijn. Waarschijnlijk staat hij dichterbij dan ze denkt. Kijkt ze gewoon over hem heen.
Er komen nu steeds meer mensen door de schuifdeuren naar buiten. Ze houdt nu één oog op de deur en één oog op de hal. Nog even en hij staat gewoon voor haar neus. Nog even en ze lopen innig omstrengeld naar de parkeergarage.
In de aankomsthal is het omhelzen inmiddels al begonnen. De stroom mensen die door de schuifdeuren komt lijkt nu op zijn hoogtepunt. Een zakenman met een compacte koffer en aktetas, loopt ongeduldig achter een ouder echtpaar dat met immens grote koffers door de deuren schuifelt. Ze kijken net na de deur vertwijfeld om zich heen, terwijl de man het liefst door ze heen zou willen. En ook Annabella wil ze daar wegtrekken. Farid kan achter ze staan. Trappelend om haar te zien. De oudjes schuifelen verder totdat een brede lach op het gezicht van de oma oplicht. Ze gooit haar armen in de lucht, zich niet realiserend dat ze de uitgang verspert.
Maar na het oude echtpaar komt er niet veel meer. Ze kijkt nog eens de hal in. De meeste koffers zijn inmiddels van de band gehaald. De hal is bijna leeg. Ze telt de mensen die nog rondlopen. Eén, twee, vier, zes, zeven mensen. Zeven mensen die ze niet kent. Die niet op Farid lijken. Wat nu? Zal ze naar de douane lopen? Naar de luchthavenpolitie? Misschien hebben zij Farid gezien.
Ze kijkt verwilderd om zich heen. Op zoek nu naar bordjes die aangeven waar ze verder kan zoeken. Ze rent nu, vliegt, botst tegen mensen.
“Mevrouw gaat het wel goed met u?” ze kijkt in het gezicht van een piloot. Of is het een steward. Ze knikt, ze schud nee, en met horten en stoten legt ze uit dat ze Farid kwijt is. De piloot-steward neemt haar mee naar een kantoortje. Ze hoort hem haar verhaal vertellen. Er gaan mensen op zoek. Ze vragen zijn vluchtnummer. Ze vragen zijn naam. Ze schudden nee.
“Hij zat niet op de vlucht,” hoort ze ze zeggen. Ze gelooft ze niet. Ze gaat terug naar de hal. Ze gaat wel even zitten. Hij zat waarschijnlijk opgesloten in de wc. Hij komt er vast zo uit. Ze moet gewoon nog even geduld hebben.

dinsdag 10 mei 2011

Enger

Ik fiets met vriendin D. naar power yoga als ik haar een raadsel voorleg.
“Kom maar op,” zegt ze, klaar voor een pittige vraag.
“Vandaag was het H. zijn parttime dag met Teun en Keet. Vanmorgen toe ik hem even aan de telefoon had zei hij dat hij zo gelukkig was dat hij eindelijk weer een dag met het mannetje had. Fijn! Ik blij met een dag werken, hij blij met een thuisdag. Een goeie taakverdeling. Maar toen kwam ik vanmiddag thuis. En guess what?
Het huis was om door een ringetje te halen, Teun had drie keer goed geslapen en goed gegeten, ze hadden boodschappen gedaan én hij heeft twee afleveringen van The Wire gekeken. Twee afleveringen van The Wire! Hoe kan dat nou?”
D. kijkt opzij en roept vrolijk: “hij heeft een minnares!”
Maar die optie verwerpen we al snel. Die zou hij toch niet laten schoonmaken?
“Hij heeft stiekem de schoonmaker gebeld.” Nope, ook niet het geval.
“O ja, en dan vergeet ik te zeggen dat hij ook nog Keet tussen de middag moest halen van school, lunchen en terugbrengen. En dat hij ’s middags nog naar de stad is gefietst met beide kinderen én een vriendinnetje om ijs te eten.”
Waarom lukt mij dit dan nooit? D. probeert me gerust te stellen en zegt dat als ik één dag had, dat dat mij dan ook wel zou lukken. Maar ik betwijfel het. Als ik Teun eindelijk in slaap heb, dan ga ik als een kip zonder kop allerlei dingen regelen die me anders niet lukken. En als ik dan tijdens dat slaapje ergens aan begonnen ben, dan wordt hij net wakker, zodat ergens een half afgemaakt klusje ligt, wat ik dan vervolgens weer vergeet. En als we dan tussen de middag geluncht hebben, en Keet weer terug naar school moet, dan krijg ik het amper voor elkaar om de lunchtafel schoon te krijgen voordat ze al weer van school gehaald moet worden, terwijl Teun dan natuurlijk net de fles moet.
“Oh my God”, zegt D. “Je hebt een Stepfords man!”.
‘En”, zeg ik, “ dat was nog niet alles. Hij heeft ook nog oppas voor vanavond geregeld. Zodat deze power yoga les gewoon door kon gaan en hij naar de ouderraadvergadering van school kon.” Stilte.
“En hij heeft ook nog Gado Gado voor me gemaakt.”
“Eng,” concluderen we allebei. “Heel eng.”

dinsdag 19 april 2011

Eenvoudig

Dat cliché dat het met een tweede kind een stuk makkelijker is, daar kan ik me eigenlijk wel in vinden. Teun zit er gewoon bij, heeft af en toe een schone luier nodig, heeft het goed naar zijn zin als hij zijn grote zus maar ziet en opeens is hij al acht maanden. Maar toch….. ik vind het ook wel weer rete-ingewikkeld zo’n baby. Wanneer hij nou wat moet eten, hoe ik ‘m aan het doorslapen krijg. Of überhaupt aan het slapen.
Gisteren sprak ik voor mijn boek met schrijfvriendin J, die antropologe is en jarenlang in Kameroen bij de etnische bevolkingsgroep Fulani heeft geleefd. En opeens leek het allemaal niet meer zo moeilijk.
Ik zag foto’s van prachtige donkere vrouwen gekleed in kleurige doeken. Met kinderen aan de borst en kinderen op hun rug. En groepen kinderen er om heen.
J. vertelde over het moederschap daar. Over dat ze geen zwangerschapsverlof kennen en over dat de kraamtijd maar een week duurt, misschien twee. Daarna moet er gewoon weer gewerkt worden. Kind op de rug en gaan. Geen luiers om, als de baby moet poepen dan voelt de moeder dat aan en zet ze het even op de grond. Geen voedingsschema’s; als het kindje huilt, dan gaat het aan de borst. Geen doorslaapadviezen, je slaapt bij elkaar in bed en als de baby wakker wordt vindt hij vanzelf de borst, drinkt en slaapt verder. Tot ze een jaar of twee zijn worden de kindjes gevoed en gedragen. “En”, zegt J. “daar worden het echt geen verwende kinderen van.”
Je kind laten huilen is uit den boze, irritatie naar je kind is een teken van slecht moederschap. En een kind alleen laten slapen van de zotte. Ik juich van binnen. Of deed ik het nou hardop? Ik voel mij opeens sterk verwant met de Fulani-vrouw.
Ik draag Teun al maanden rond, wieg hem in slaap als hij zelf de slaap niet kan vatten, geef hem een fles als hij honger heeft. Maar ergens ver weg, achter in mijn hoofd hoorde ik steeds een klein stemmetje. En hoorde ik anderen, die hun kindje wel laten huilen om ze te ‘leren doorslapen’. En vraag ik me af of ik het allemaal wel goed doe. En daar wordt je dan weer moe van, en onzeker, en …. geïrriteerd. En dat is dan weer niet zo heel erg Fulani.
Die Teun gaat in ieder geval een paar mooie maanden tegemoet. Die borstvoeding krijg ik waarschijnlijk niet meer op gang en die kleding vind ik ook een beetje ‘too much’.
Maar dat wiegen en dragen houd ik gewoon nog even vol (zolang mijn rug het nog leuk vindt). En dat plekkie in ons bed ? Tja, volgens de Fulani heeft hij daar meer recht op dan H!

PS. Wat we nog meer van de Fulani kunnen leren…. Schrijf ik in een volgend stukje!

woensdag 30 maart 2011

Short story 5: Attentie buurtpreventie

Mevrouw De Vries schept twee schepjes koffie in de filter, vult het waterreservoir en doet het koffiezetapparaat aan. Haar buurvrouw had haar gezegd dat ze beter zo’n modern apparaat kon kopen. Met van die pads. Dat zou makkelijker zijn als je slechts één of twee kopjes hoeft te zetten. Maar mevrouw De Vries houdt liever vast aan het oude, het bekende.
De geur van de koffie verspreidt zich door haar appartement op de derde verdieping. Als de koffie klaar is, gaat ze met haar kopje aan tafel zitten. Het is dinsdag. Dinsdag is één van de drukste dagen van de week. De leerlingen van de hogeschool aan het einde van de straat fietsen in een lange stroom naar de verschillende gebouwen. Ze had het vijf jaar geleden afschuwelijk gevonden dat de school in haar wijk gebouwd werd. Al die studenten, al die drukte voor de deur. Maar inmiddels is het vertrouwd. De intocht ’s ochtends om half negen en de grote uittocht om vijf uur. Het geeft ritme aan de dag. En zo heeft ze iedere ochtend een vertrouwd schouwspel bij haar eerste kopjes koffie.
Er draait een donkerblauwe Volkswagen het parkeerterrein van het appartementencomplex op. Deze auto is niet van één van de bewoners. Ze weet precies wie hier wonen en wie in welke auto rijdt. Ze weet ook wie er uit deze auto zal stappen. Die dame heeft ze vorige week ook al een keer gezien. Een dame in mantelpak. Iemand die er in ieder geval uitziet alsof ze niet hoeft te beknibbelen op parkeergeld. Maar dat wel doet. Ze heeft vorige week voor de zekerheid het kenteken van de auto genoteerd.
Mevrouw De Vries drinkt haar kopje koffie leeg. Sneller dan gebruikelijk. Ze wil nu eerst het briefje typen en naar beneden brengen. De Libelle die voor haar ligt moet maar even wachten. Die leest ze morgenochtend wel uit.
Ze pakt de typemachine uit haar kast en draait er een wit vel in. Langzaam maar vastberaden komen de woorden op papier. Mevrouw De Vries houdt van typen. Houdt van iedere slag die een letter vormt. Het is al weer een tijdje terug dat ze haar laatste brief schreef. Eigenlijk schrijft ze steeds minder. Ze eindigt de brief met een vriendelijke groet, draait hem voorzichtig uit de machine en vouwt hem zorgvuldig dubbel.
Ze loopt naar de kapstok, trekt haar jas aan, draait de deur van het slot en met de brief en haar sleutelbos in haar handen vertrekt ze naar beneden.
Op straat is de rust teruggekeerd. De studenten zitten in de les, de werkende mensen op hun kantoor. Ze steekt de parkeerplaats over naar de zojuist geparkeerde Volkswagen. De brief klemt ze onder de ruitenwissers. Dan kijkt ze om zich heen. Pakt haar sleutelbos en loopt met de scherpste sleutel van de bos langs het linkerportier van de auto. Tevreden luistert ze naar het krassende geluid van de sleutel op de lak van de auto. Zonder om te kijken loopt ze rustig terug naar huis.

dinsdag 1 maart 2011

Short story 4: Ontmaskerd

Kort verhaal geschreven voor Opium Verhalenwedstrijd. Uitslag 15 maart 2011.

Ontmaskerd

Ze noemden haar een zondagskind. Omdat het haar vaak meezat en omdat ze vaak op het juiste moment op de juiste plek was. Ze was inderdaad op zondag geboren.
Ze duwt de deur van de jaren ’70 flat open. Een ammoniaklucht komt haar tegemoet. Ze loopt naar de lift en drukt op de knop.
Ze had het nooit als bijzonder ervaren dat ze zulke goeie cijfers haalde op school, of dat ze voor alle feestjes werd uitgenodigd. Het was vanzelfsprekend geweest dat zij de leadzangeres van de schoolband werd. En het liep gewoon zo dat de band succes kreeg.
“Jij hebt ook altijd mazzel,” zeiden ze, toen ze een muziekbeurs kreeg. En ze hadden gelijk.
De lift komt met een klap tot stilstand en ze trekt de zware liftdeur open. Net voordat de deur dichtvalt, wordt hij opengetrokken. Een lange donkere man stapt de ranzige lift binnen. Ze zeggen niets tegen elkaar en ze drukt op de knop van de twaalfde verdieping. Hij moet naar zeven.
Hij doet haar aan haar eerste zangleraar denken. Hun ogen kruizen elkaar en in een reflex kijkt ze weg. François zag vanaf het begin een goede zangeres in haar. Ze had hem niet geloofd. Ze was altijd een middelmatige zangeres geweest. Met een middelmatige uitstraling.
Zou hij naar haar kijken? Ze durft niet op te kijken, durft François niet aan te kijken. Ze kan hem niet uitleggen wat ze in deze lift, in deze flat doet. Zou hij haar carrière gevolgd hebben? Zou hij weten dat ze tegenwoordig hits scoort?
Ze zijn op zeven. De deur gaat open en hij verdwijnt. Ze is weer alleen.
“Wie dit leest is een hoer,” staat op de muur. Ze kijkt weg. De woorden blijven in haar hoofd tollen.
De twaalfde, de lift staat stil. Ze stapt uit en loopt naar het einde van de gang. “Verboden toegang” leest ze en duwt tegen de deur. Niks. De deur naar het dak is op slot. Ze heeft heus niet altijd geluk.
Maar het geeft niet. Want ze voelt zich sterk. Ze heeft eindelijk een eigen keuze gemaakt. Haar hele leven is haar overkomen, maar nu heeft ze zelf de touwtjes in handen.
Ze draait zich om naar de galerij. Nog een paar passen en dan is het zo ver. Ze loopt naar de balustrade. Met twee handen op het hekwerk kijkt ze voor zich uit. De wereld lijkt ver weg.
Vanmorgen heeft ze alles op papier gezet, is ze eindelijk eerlijk geweest, voordat ze door de mand valt, ontmaskerd wordt. Ze kan niet langer doen alsof.
Met haar linkerhand tast ze in de diepe zak van haar jas en houdt het doosje met haar oude leven vast. Het is genoeg geweest. Zodra ze deze brief heeft uitgestrooid over de stad, zodra haar oude ‘ik’ is weggewaaid, is er ruimte voor een nieuw leven. Haar nieuwe leven.
Met een ruk zwaait haar linkerhand door de lucht. De as van de brief zweeft weg. Ze lacht. De galerij lacht mee.

zaterdag 29 januari 2011

Eng

Soms heb ik het gevoel dat een buitenaards wezen bezit van me heeft genomen. Ik praat met dezelfde stem, maar zeg dingen die ik niet had verwacht. Als ik bijvoorbeeld moeders tegenkom met twee kinderen en ik heb alleen Teun bij me dan heb ik een ziekelijke aandrang om te zeggen “ik heb ook nog een dochter van zes.” Ik ga wel uit, maar wil na een paar uur weer ze snel mogelijk thuis zijn en ik word er helemaal blij van om met twintig volwassenen duffe kinderliedjes in een te warm zwembad te zingen.
Om over mijn verdere veranderende hersenactiviteit maar niet te reppen. Het lukt mij al maanden niet om iets creatiefs te bedenken voor het avondeten, laat staan iets fatsoenlijks te koken. Ik ben met babyfles op het dak van de auto weggereden, heb een uur in het verkeerde ziekenhuis met Teun zitten wachten, heb gepind zonder het geld mee te nemen (sorry H. die had ik nog niet opgebiecht) en loop verdwaast in supermarkten rond. Dat ik niet gek ben geworden van mezelf heb ik te danken aan andere moeders die beamen ook last te hebben van dit verschijnsel, waarbij een aantal zelfs aangeeft dat het nooit meer goed is gekomen. Wij, moeders, zijn er dan ook wel over uit: zodra je moeder sterft minstens 20% van je hersenen af. We hebben dus een excuus voor ons gedrag. Dacht ik.
Maar van afsterven is geen sprake. In tegendeel. Er blijken zelfs allerlei hersengebieden in de periode na je zwangerschap te groeien, zelfs die ‘kwabben’ die te maken hebben met plannen en waarnemen, lees ik in een artikel met als titel “Moederschap doet het brein groeien”. En daar staat ook in dat de uitbreiding blijvend is en veroorzaakt wordt door de hormonale verandering na de zwangerschap.
Ook in het boek “Wij zijn ons brein” van Dick Swaab lees ik dat de hormonen tijdens je zwangerschap zorgen voor hersenverandering, dat deze verandering door de aanwezigheid van het kind wordt versterkt én dat de hersenverandering zelfs permanent lijkt te zijn.
Je kunt je dus voordat je kinderen krijgt nog zo voornemen om niet te veranderen. Om niet zo te worden als de enge moeders om je heen. Om niet het liefst thuis te willen zitten bij je kind als anderen tot diep in de nacht doorgaan. Om niet tegen Jan en alleman te willen opscheppen over je kind. Maar de natuur blijkt iets anders voor ons in petto te hebben. En dat is allemaal de schuld van het ‘hechtingshormoon’ oxytocine. Die er voor zorgt dat we overbezorgd raken. Die ervoor zorgt dat we goed kunnen troosten. En die er heel erg voor zorgt dat we enorm aan ons kindje raken gehecht. Waardoor we misschien af en toe een beetje eng worden (en misschien wat vergeetachtig?). Maar we kunnen er echt niets aan doen. Het zijn onze hormonen!

donderdag 20 januari 2011

Helm

Nadat ik een jaar niets op dit blog heb gezet, ga ik nu weer van start. Met lichte koudwatervrees, dat wel. En als start eerst maar eens een verwerking van het afgelopen jaar. Het is me niet gelukt het in 500 woorden te proppen. Dat doe ik de volgende keer weer.

Helm

Een helm. Nu moet je weer een helm. Een half jaar lang. 23 uur per dag. En als je 1 jaar wordt heb je dan een mooi rond hoofd.
Je komst was behoorlijk onverwacht voor ons. We hadden niet meer gedacht dat Keet nog een broertje of zusje zou krijgen. Dus de positieve zwangerschapstest op kerstavond was een topgeschenk. En je had meer verrassingen voor ons in petto. Op de eerste echo wilde je niet verschijnen. De onervaren verloskundige kreeg je niet in beeld. Maar een halve week later zagen we toch echt een hartje. Je was er echt.
Tijdens de 20-weken echo bleek je tot onze verrassing een jochie te zijn. Dat we ook jongens konden maken, dat hadden we niet verwacht! De rest van de echo bleek minder leuk. Dr. Zuurpruim werd steeds stiller en eindigde met de conclusie dat hij ‘een niet-goed-pluis-gevoel bij dit kindje kreeg’ en regelde snel een second-opinion-echo in het WKZ. Score: één klompvoet, één extra holle ader bij het hart, iets verweidde nieren en een slagader minder bij de navelstreng. Los van elkaar geen onoverkomelijke afwijkingen. Maar tja, in combinatie met elkaar zou het op een syndroom kunnen duiden. Toch maar een ruggenprik dan en een paar weken in spanning. Tot we op een Spaans eiland het verlossende telefoontje kregen: geen syndroom. We konden weer ademhalen en verder met zwangeren.
Een paar maanden later. De uitgerekende datum komt in zicht en jij lijkt geen haast te hebben. Met je hoofd in m’n ene zij en je billen in de andere lijk je heerlijk dwars je plek gevonden te hebben. Een dwarsligger. Als dat zo blijft wordt natuurlijk bevallen lastig. Zeg maar onmogelijk. H. en ik proberen alles om je te laten draaien. Elke avond proberen we je aan het draaien te krijgen door Chinese wierookstokjes tegen een accupunctuur-punt op mijn kleine teen te houden, lig ik op m’n kop tv te kijken, trek baantjes in het doelgroepenbad en probeert de gynaecoloog je –met harde hand- te draaien. Maar ook dit mocht niet baten, het levert alleen een blauwe buik op. Op 18 augustus breken de vliezen en kom je in de operatiekamer overdwars uit de keizersnee in mijn buik. Met moeite, want je hoofd zit vacuümgetrokken in mijn baarmoeder en eenmaal eruit heb je de eerste minuut ook nog moeite om op gang te komen. Maar je redt het. Je huilt. Je beweegt. Je leeft en je bent lief. En snel weg. Want jij moet nog een uurtje de couveuse in en ik moet worden dichtgenaaid.
Nog net geen 24 uur oud, krijg je je eerste gipsen pootje. Want die rechtervoet staat inderdaad behoorlijk scheef. ‘Maar’, zegt de orthopeed, ‘hij is goed redresseerbaar.’ Een opluchting. Dat gaat helemaal goed komen met dat gekke voetje van je.
Met gips en al mogen we drie dagen later naar huis. Het gezin is compleet. Het thuiskomen een feest. En volgens de kinderarts ben je helemaal gezond. Alleen dat voetje is nog over. Ik begin langzaam een beetje vertrouwen te krijgen.
Tot H. mij een week later -op zijn verjaardag- wakker maakt na een middagdutje.
‘De uitslag van de hielprik is helemaal niet goed.’
Beng. M’n hart in mijn keel. H. heeft een brief van het RIVM in zijn handen waarop staat dat de uitslag op de schildklierziekte ‘dubieus’ is. Je moet opnieuw geprikt worden. Het hoeft nog niets te zeggen. Maar na het weekend zitten we toch weer in het ziekenhuis. De waarde van het schildklierhormoon is niet oké. Nog niet zo slecht dat er al problemen zijn met de ontwikkeling van je hersenen, maar wel afwijkend genoeg om verder onderzoek te doen. We mogen daarom in het ziekenhuis blijven. Echo’s, scans en heel veel prikken later blijk je in ieder geval een schildklier te hebben. Blijkt hij op de goede plek te zitten en blijkt hij te werken! Alleen iets trager dan normaal. Iets om in de gaten te houden, maar niet iets waar we nu iets tegen moeten doen.
En passant is in het ziekenhuis nog wel een hartruis geconstateerd, die wijst op een gaatje in het hart. Ach, een gaatje, dat kennen we al van je zus. En dat bleek toen ook reuze mee te vallen.
Maar als we een paar weken later bij de cardioloog zitten en hij ons serieus aankijkt weten we al dat het mis zit. Geen één gaatje in je hart, maar drie, waarvan één grote. Een serieuze afwijking, waarvoor je hoogstwaarschijnlijk binnen enkele weken moet worden geopereerd. Dit is de mokerslag die blijkbaar nog moest komen. Die avond zitten we compleet verslagen op de bank. De koek is op. We trekken het niet meer. De paniek is groter dan hij tot nu toe is geweest. Een hartoperatie voor ons jochie. Veel enger kon het niet worden.
We zijn inmiddels drie maanden verder. Je schildklierwaardes zijn uit zichzelf naar normaal bewogen en je bloed hoeft niet meer zo vaak geprikt te worden. Je hart doet het beter dan de cardioloog had kunnen denken. De operatie is op de lange baan geschoven en de volgende controle staat pas over 5 maanden gepland. Je voet staat inmiddels mooi recht en je gips is een brace geworden die er een paar uur per dag af mag. Het gaat goed. Je groeit als kool en je bent een vrolijk, vriendelijk, makkelijk en superlief mannetje.
En nu heb je dan dat scheve hoofd. Waarschijnlijk heb je te veel op je rechterkant gelegen. De kant van je gips. Want die kant is behoorlijk plat. En natuurlijk hebben we de afgelopen weken geprobeerd het te verhelpen. Door je op je linkerkant te leggen. Door je vooral links te stimuleren. En het lijkt echt wel wat minder scheef te zijn geworden.
Maar ook dit mocht niet baten. Toen je hoofd maandag door de hoofdendokter werd gemeten, bleek je (met een ODDI-score van 111,6) aan de hoge kant van de categorie ‘ernstig’ te zitten en kom je in aanmerking voor een redressiehelm.
De hoofdendokter benadrukt ons dat zo’n scheef hoofd geen ernstig medisch probleem is, maar slechts een cosmetische afwijking is. En dat ze bij deze scheefheid normaal gesproken een helm aanraden. Maar omdat jij al zoveel hebt, we dit echt zelf moeten beslissen.
En zonder overleg weten wij genoeg. Die helm moet er ook maar komen. Als je net zo ijdel wordt als je vader en net zo kaal als je beide opa’s ben jij later niet blij met een scheve kop. En zonder helm zullen wij ons de komende weken blijven afvragen of jij wel op je goede kant ligt en of we wel de goede beslissing hebben genomen.
En zo zit ik deze week opeens een folder van de helmenmakers te lezen. Dat er in Nederland ieder jaar circa 20.000 kinderen worden geboren met een ‘schedelafwijking’. Dat 25% daarvan niet spontaan heelt en in aanmerking komt voor een redressiehelm. Maar natuurlijk zit jij daar bij.
Een half jaar, 23 uur per dag een helm op. Het is het minst ernstige probleem van de afgelopen maanden. Maar dit keer wel nogal zichtbaar.
Goh jongen, je hebt het ons niet makkelijk gemaakt het afgelopen jaar. En als ik dit over zou kunnen doen……. dan zou ik het zo weer doen! Sterker nog. Ik zou er stiekem nog wel zo één willen! Met of zonder helm.