Met Naar huis de Volkskrant verhalenwedstrijd gewonnen. Hieronder een poging voor de Trouw.
Tussenstop
Zenuwachtig is hij niet. Licht gespannen eerder, opgewonden misschien. Hij rijdt naar de enige vrije pomp op het benzinestation. Hij is ruimschoots op tijd, de conferentie begint pas over een anderhalf uur. Hij had later van huis kunnen gaan. Had de tijd moeten nemen om te ontbijten. Als hij een uur voor aanvang aanwezig is, is het goed. Dan kan hij aan de ruimte wennen. De mensen zien binnendruppelen, de laatste zaken met de organisatie bespreken.
Hij draait de benzinetank open, kiest euro 95, hangt de slang er in en kijkt voor zich uit.
Hij verwacht veel bekenden vandaag. Alle grote architectenbureaus en heel stedenbouwkundig Nederland zullen aanwezig zijn. Maar hij heeft er vertrouwen in. Hij is in vorm dit jaar.
Zijn tank zit vol. Hij loopt richting tankstation. Het is warm voor de tijd van het jaar. Een mooie dag voor zijn nieuwe pak.
“Kan het zo?” had hij vanmorgen aan Suus gevraagd.
“Nee.” Een lachend, slaperig gezicht keek hem aan. “Veel te mooi” en ze draaide zich weer om, om verder te slapen.
Hij loopt naar de broodjes. In de hoek naast de gehaktballen staat een man gekleed als keurslager, worsten te promoten. Waar je trekt in hebt zo vroeg. Hij pakt een broodje kaas.
“Pomp vijf en een broodje.” De caissière kijkt op een schermpje.
“Zestig euro vijfendertig alstublieft.”
Hij rekent af en loopt terug. Dan hoort hij een bekend geluid en staat stil. Dat joviale, dat Utrechtse accent. In een flits ziet hij zichzelf als jonge jongen. Opgelaten, warm. Op zoek naar een plek waar hij onzichtbaar kan zijn.
“Verse Spaanse worst, probeert u het ook. Heerlijke fuets, rechtstreeks uit Spanje.”
De worstpromotor heeft een groep vrachtwagenchauffeurs om zich verzameld. De dubbelzinnigheden schallen door het vertrek. Hij kijkt weg.
Het is ruim zes jaar geleden dat hij hem voor het laatst zag. Er was geen ruzie. Het liep gewoon zo. Het contact verwaterde langzaam. Een maand werd een half jaar, werd een jaar, werd drie jaar. Het werd steeds moeilijker contact op te nemen.
Hij beweegt naar de uitgang. Zijn benen zijn zwaar. Hij pakt een krant uit het rek bij de schuifdeur en staart naar de voorpagina. Mensen lopen langs hem naar binnen en naar buiten.
Zou hij hem wel herkennen? Hij heeft niet de illusie dat zijn vader zijn loopbaan gevolgd heeft. Zijn artikelen staan in kranten die zijn vader niet leest. Zijn optredens zijn bij omroepen waarvan zijn ouders het bestaan niet weten.
Hij voelt een hand op zijn schouder. “Mijnheer, gaat het wel met u?”
Hij kijkt op, recht in het gezicht van zijn vader. Herkenbaar, vertrouwd.
“Johan. Jochie.” Zijn vader kijkt onthutst.
“Pap.”
Hun blikken klinken zich vast. Uit hun monden komen geen woorden. De geluiden van het benzinestation klinken ver weg. De worst in zijn vaders linkerhand zakt langzaam naar beneden. Hij voelt zich ineens een complete aansteller in zijn maatpak en een mond vol tanden. Zijn vader is de eerste die iets zegt.
“Wil je een stukkie worst jongen?”