zaterdag 29 januari 2011

Eng

Soms heb ik het gevoel dat een buitenaards wezen bezit van me heeft genomen. Ik praat met dezelfde stem, maar zeg dingen die ik niet had verwacht. Als ik bijvoorbeeld moeders tegenkom met twee kinderen en ik heb alleen Teun bij me dan heb ik een ziekelijke aandrang om te zeggen “ik heb ook nog een dochter van zes.” Ik ga wel uit, maar wil na een paar uur weer ze snel mogelijk thuis zijn en ik word er helemaal blij van om met twintig volwassenen duffe kinderliedjes in een te warm zwembad te zingen.
Om over mijn verdere veranderende hersenactiviteit maar niet te reppen. Het lukt mij al maanden niet om iets creatiefs te bedenken voor het avondeten, laat staan iets fatsoenlijks te koken. Ik ben met babyfles op het dak van de auto weggereden, heb een uur in het verkeerde ziekenhuis met Teun zitten wachten, heb gepind zonder het geld mee te nemen (sorry H. die had ik nog niet opgebiecht) en loop verdwaast in supermarkten rond. Dat ik niet gek ben geworden van mezelf heb ik te danken aan andere moeders die beamen ook last te hebben van dit verschijnsel, waarbij een aantal zelfs aangeeft dat het nooit meer goed is gekomen. Wij, moeders, zijn er dan ook wel over uit: zodra je moeder sterft minstens 20% van je hersenen af. We hebben dus een excuus voor ons gedrag. Dacht ik.
Maar van afsterven is geen sprake. In tegendeel. Er blijken zelfs allerlei hersengebieden in de periode na je zwangerschap te groeien, zelfs die ‘kwabben’ die te maken hebben met plannen en waarnemen, lees ik in een artikel met als titel “Moederschap doet het brein groeien”. En daar staat ook in dat de uitbreiding blijvend is en veroorzaakt wordt door de hormonale verandering na de zwangerschap.
Ook in het boek “Wij zijn ons brein” van Dick Swaab lees ik dat de hormonen tijdens je zwangerschap zorgen voor hersenverandering, dat deze verandering door de aanwezigheid van het kind wordt versterkt én dat de hersenverandering zelfs permanent lijkt te zijn.
Je kunt je dus voordat je kinderen krijgt nog zo voornemen om niet te veranderen. Om niet zo te worden als de enge moeders om je heen. Om niet het liefst thuis te willen zitten bij je kind als anderen tot diep in de nacht doorgaan. Om niet tegen Jan en alleman te willen opscheppen over je kind. Maar de natuur blijkt iets anders voor ons in petto te hebben. En dat is allemaal de schuld van het ‘hechtingshormoon’ oxytocine. Die er voor zorgt dat we overbezorgd raken. Die ervoor zorgt dat we goed kunnen troosten. En die er heel erg voor zorgt dat we enorm aan ons kindje raken gehecht. Waardoor we misschien af en toe een beetje eng worden (en misschien wat vergeetachtig?). Maar we kunnen er echt niets aan doen. Het zijn onze hormonen!

donderdag 20 januari 2011

Helm

Nadat ik een jaar niets op dit blog heb gezet, ga ik nu weer van start. Met lichte koudwatervrees, dat wel. En als start eerst maar eens een verwerking van het afgelopen jaar. Het is me niet gelukt het in 500 woorden te proppen. Dat doe ik de volgende keer weer.

Helm

Een helm. Nu moet je weer een helm. Een half jaar lang. 23 uur per dag. En als je 1 jaar wordt heb je dan een mooi rond hoofd.
Je komst was behoorlijk onverwacht voor ons. We hadden niet meer gedacht dat Keet nog een broertje of zusje zou krijgen. Dus de positieve zwangerschapstest op kerstavond was een topgeschenk. En je had meer verrassingen voor ons in petto. Op de eerste echo wilde je niet verschijnen. De onervaren verloskundige kreeg je niet in beeld. Maar een halve week later zagen we toch echt een hartje. Je was er echt.
Tijdens de 20-weken echo bleek je tot onze verrassing een jochie te zijn. Dat we ook jongens konden maken, dat hadden we niet verwacht! De rest van de echo bleek minder leuk. Dr. Zuurpruim werd steeds stiller en eindigde met de conclusie dat hij ‘een niet-goed-pluis-gevoel bij dit kindje kreeg’ en regelde snel een second-opinion-echo in het WKZ. Score: één klompvoet, één extra holle ader bij het hart, iets verweidde nieren en een slagader minder bij de navelstreng. Los van elkaar geen onoverkomelijke afwijkingen. Maar tja, in combinatie met elkaar zou het op een syndroom kunnen duiden. Toch maar een ruggenprik dan en een paar weken in spanning. Tot we op een Spaans eiland het verlossende telefoontje kregen: geen syndroom. We konden weer ademhalen en verder met zwangeren.
Een paar maanden later. De uitgerekende datum komt in zicht en jij lijkt geen haast te hebben. Met je hoofd in m’n ene zij en je billen in de andere lijk je heerlijk dwars je plek gevonden te hebben. Een dwarsligger. Als dat zo blijft wordt natuurlijk bevallen lastig. Zeg maar onmogelijk. H. en ik proberen alles om je te laten draaien. Elke avond proberen we je aan het draaien te krijgen door Chinese wierookstokjes tegen een accupunctuur-punt op mijn kleine teen te houden, lig ik op m’n kop tv te kijken, trek baantjes in het doelgroepenbad en probeert de gynaecoloog je –met harde hand- te draaien. Maar ook dit mocht niet baten, het levert alleen een blauwe buik op. Op 18 augustus breken de vliezen en kom je in de operatiekamer overdwars uit de keizersnee in mijn buik. Met moeite, want je hoofd zit vacuümgetrokken in mijn baarmoeder en eenmaal eruit heb je de eerste minuut ook nog moeite om op gang te komen. Maar je redt het. Je huilt. Je beweegt. Je leeft en je bent lief. En snel weg. Want jij moet nog een uurtje de couveuse in en ik moet worden dichtgenaaid.
Nog net geen 24 uur oud, krijg je je eerste gipsen pootje. Want die rechtervoet staat inderdaad behoorlijk scheef. ‘Maar’, zegt de orthopeed, ‘hij is goed redresseerbaar.’ Een opluchting. Dat gaat helemaal goed komen met dat gekke voetje van je.
Met gips en al mogen we drie dagen later naar huis. Het gezin is compleet. Het thuiskomen een feest. En volgens de kinderarts ben je helemaal gezond. Alleen dat voetje is nog over. Ik begin langzaam een beetje vertrouwen te krijgen.
Tot H. mij een week later -op zijn verjaardag- wakker maakt na een middagdutje.
‘De uitslag van de hielprik is helemaal niet goed.’
Beng. M’n hart in mijn keel. H. heeft een brief van het RIVM in zijn handen waarop staat dat de uitslag op de schildklierziekte ‘dubieus’ is. Je moet opnieuw geprikt worden. Het hoeft nog niets te zeggen. Maar na het weekend zitten we toch weer in het ziekenhuis. De waarde van het schildklierhormoon is niet oké. Nog niet zo slecht dat er al problemen zijn met de ontwikkeling van je hersenen, maar wel afwijkend genoeg om verder onderzoek te doen. We mogen daarom in het ziekenhuis blijven. Echo’s, scans en heel veel prikken later blijk je in ieder geval een schildklier te hebben. Blijkt hij op de goede plek te zitten en blijkt hij te werken! Alleen iets trager dan normaal. Iets om in de gaten te houden, maar niet iets waar we nu iets tegen moeten doen.
En passant is in het ziekenhuis nog wel een hartruis geconstateerd, die wijst op een gaatje in het hart. Ach, een gaatje, dat kennen we al van je zus. En dat bleek toen ook reuze mee te vallen.
Maar als we een paar weken later bij de cardioloog zitten en hij ons serieus aankijkt weten we al dat het mis zit. Geen één gaatje in je hart, maar drie, waarvan één grote. Een serieuze afwijking, waarvoor je hoogstwaarschijnlijk binnen enkele weken moet worden geopereerd. Dit is de mokerslag die blijkbaar nog moest komen. Die avond zitten we compleet verslagen op de bank. De koek is op. We trekken het niet meer. De paniek is groter dan hij tot nu toe is geweest. Een hartoperatie voor ons jochie. Veel enger kon het niet worden.
We zijn inmiddels drie maanden verder. Je schildklierwaardes zijn uit zichzelf naar normaal bewogen en je bloed hoeft niet meer zo vaak geprikt te worden. Je hart doet het beter dan de cardioloog had kunnen denken. De operatie is op de lange baan geschoven en de volgende controle staat pas over 5 maanden gepland. Je voet staat inmiddels mooi recht en je gips is een brace geworden die er een paar uur per dag af mag. Het gaat goed. Je groeit als kool en je bent een vrolijk, vriendelijk, makkelijk en superlief mannetje.
En nu heb je dan dat scheve hoofd. Waarschijnlijk heb je te veel op je rechterkant gelegen. De kant van je gips. Want die kant is behoorlijk plat. En natuurlijk hebben we de afgelopen weken geprobeerd het te verhelpen. Door je op je linkerkant te leggen. Door je vooral links te stimuleren. En het lijkt echt wel wat minder scheef te zijn geworden.
Maar ook dit mocht niet baten. Toen je hoofd maandag door de hoofdendokter werd gemeten, bleek je (met een ODDI-score van 111,6) aan de hoge kant van de categorie ‘ernstig’ te zitten en kom je in aanmerking voor een redressiehelm.
De hoofdendokter benadrukt ons dat zo’n scheef hoofd geen ernstig medisch probleem is, maar slechts een cosmetische afwijking is. En dat ze bij deze scheefheid normaal gesproken een helm aanraden. Maar omdat jij al zoveel hebt, we dit echt zelf moeten beslissen.
En zonder overleg weten wij genoeg. Die helm moet er ook maar komen. Als je net zo ijdel wordt als je vader en net zo kaal als je beide opa’s ben jij later niet blij met een scheve kop. En zonder helm zullen wij ons de komende weken blijven afvragen of jij wel op je goede kant ligt en of we wel de goede beslissing hebben genomen.
En zo zit ik deze week opeens een folder van de helmenmakers te lezen. Dat er in Nederland ieder jaar circa 20.000 kinderen worden geboren met een ‘schedelafwijking’. Dat 25% daarvan niet spontaan heelt en in aanmerking komt voor een redressiehelm. Maar natuurlijk zit jij daar bij.
Een half jaar, 23 uur per dag een helm op. Het is het minst ernstige probleem van de afgelopen maanden. Maar dit keer wel nogal zichtbaar.
Goh jongen, je hebt het ons niet makkelijk gemaakt het afgelopen jaar. En als ik dit over zou kunnen doen……. dan zou ik het zo weer doen! Sterker nog. Ik zou er stiekem nog wel zo één willen! Met of zonder helm.